het huis kust de zee op haar lippen
en ontvangt wat wrakhout als geschenk
gevleid in het helmgras tussen basaltblokken,
slordig verzameld, verlegt de schaduw een silhouet
van het huis
langzame gebaren omsluiten de tekens die gezet zijn
in het zand gevormd met natte vingers
uit de poriën van het water rijzen schepselen zout van zee
en bedachtzaam rolt een golf nader tot de voet van het huis,
betreedt het op gepaste wijze
haast wordt vermeden in dit spel van heen en weer
van zucht en lucht
langs de plinten van de hemel valt het donker
tussen de geliefden en slechts een zilte korst blijft hangen
tussen droge lippen van een mond die zich ooit versprak
tot oceaan.
Voor het raam tilt de zangeres haar stem
en laat hem trillen in mijn gehoor met donzen
veertjes die zachtjes likken aan mijn weerloos brein
Door het raam schikt het weer zich naar haar wensen,
want de bomen buigen op de maat
Noten waaien door de kamer, landen hier
en daar en in mijn wee gemoed
Haar rode mond doen witte tanden verlangen
naar meer, naar haar zwoele tong
vochtig van muziek
Wilde takken werpen bladeren aan haar voeten,
kussen op het glas, willen haar nemen, meenemen
in hun spel van zwiepen en zwaaien
Zonder dwang glij ik in een machteloze droom,
waarin de wil klaarkomt
Een bloedrode waas hangt in de kamer en
geurt naar eindeloos genot
Haar laatste stem veegt de woorden op een hoop
in mijn onstuimig hart.
In de blikken straat die warm is
van de nanacht grijpt
zijn elektrische hand een liaan tot leven
Geen vonkje gas weet waar
te verbergen door de stuip gevormd
in een droom die leegte predikt
Boven het terras flikkert, flikkert,
flikkert hij een boodschap van de muur
die zijn bestaan stut
Ja, nu is het zeker dat een kramp
door zijn zenuwen vloeit die deze
loze hersenen schroeien
Een koperen spanning voedt
het leven dat onder hem vloeit
als verloren protonen
Gebonden aan de vrijheid
van het licht verplaatst hij
noch voet, noch blik
Hij brult stil naar diegene(n)
die voorbijgaan
in zijn aandacht
Met teugen drinkt de maan
zich vol boven de stilte van de vlag
en schuift voorbij aan gesponnen sluiers
van de eeuwige spin
Onder haar licht spiegelt het dak
van het museum zijn kunsten
in het donker van het veerwater
Een pasgeboren noot struikelt
over de streling van het water
met een veer tot een rimpelige
zweepslag op de pauken en
trilt zacht na op de draden van het web
Violen geuren traag een weg
tussen de bomen langs de luisterende
waterkant en slechts een enkele toon
wordt niet gevangen
Deze ontspringt de dans van klanken
buitelend in de borders; buiten
bereik van vijf gevoelige tentakels
Opgenomen in het wezen verteren
momenten van dit zijn, op deze plek, hier
waar je nu bent.
Mijn wortels weten van de vier winden
die langs mijn huid stromen
Zo lang al kent mijn geheugen de geneugten
van dit genot
Schud ik mijn haren dan trilt de bodem,
stamp ik met mijn voet dan golft de zee,
net zo goed als dat mijn hand de lucht doet waaien
Wist ik niet beter dan dat de smaak niet zonder
de geur van de reuk kon zijn
Niets zou mij deren als mijn fundament, mijn oerbron
met geheimen, niet zou worden opgebaard
In mijn land dat met ijzer wordt beslagen zijn
dingen die diep steken en spijkers in mijn vlees
nagelen mijn draak
Mijn draak moet vliegen van zon naar maan
en naar de negen werelden, zonder naam
Vergeten zijn zij die daar wonen, reus, dwerg
of elf, in berg en grot verbleven
Niet meer erkend door de druïden, de profeten
van dit heden slijt ik mijn dagen in chroom en roest
Mijn dierbaar hout schrikt van het staal dat haar doorklieft
Een machtig bouwwerk wordt geschapen waaraan
mijn ledematen zijn gespijkerd
Vanaf mijn treurige troon schouw ik naar mijn broed
en weeg hun handelen............
Hun handelen is hen onbekend.
De dalen zijn dieper dan de heuvelen; zij
tellen de balans van de tijd die hij loopt
Over de valkte waait een eindeloze weidsheid
de korrels in het gelid en legt ze
op de juiste plaats
De stappen volgen een spoor tot
in een nieuwe tijd; spoelen weg
wat weggespoeld moet worden
Onvermoeibaar volgt voet na voet
de indrukken in het zand en zuigt
zich vol met de herinneringen van morgen
Hij ziet de gelaagdheid van de sedimenten
die al gelegd zijn op het pad dat tussen
twee duinen verdwijnt
De treden zijn nog niet gelopen, maar
weten genoeg van glas en zand
Hij weet dat wanneer een korrel valt
deze op de plaats en tijd ligt die voor hem
bestemd is
Hij weet dat de dalen dieper zijn
dan de heuvelen.
Als een parfum van de zomer
voorbijfietst en als
een zon over de as van de hemel
rolt en als
oude muziek nieuwe klinkt
smelten de zinnen
Een vluchtige vlaag verloren wind
trekt warm aan de huid voorbij;
zegt haar zich onder te dompelen
in een onbegrensd verlangen,
een zoete vrucht, rijp en volmaakt
Achteroverliggend op een wolk
van veren drijft de wil, heel stil,
naar verre oorden
Zacht verlangen smeult achter
de ogen en brengt het zand
van de slaap, strooit een droge regen
in het verlaten brein, valt op
de binnenplaats van het geheugen
en blijft daar slapen in de horizon
van het besef, terwijl de zinnen
vergeten zijn wie ze waren.
Mijn beeldscherm licht op
in pixels van vermaak en
zoekt in de " cloud " naar
de betekenis hiervan
Natuurlijk verloopt het proces
zoals ik niet wil, niet zou moeten
willen, maar de kleur van
de realiteit dwingt mij de tekens
te typen van dit bestaan
Opeens kijkt een aliën van
onbesproken gedrag mij aan, zoals
dat wel op een terras in Zwitserland gebeurt
De blik dwingt mij om te "liken or not to
liken"; verdoofd door de suïcidale media
tikken mijn vingers symbolen
van verbondenheid
Een nieuwe onzichtbare vriend
verwerft zich een plaats in mijn domein.
In het park was het des te vreemder
een moeder met haar zoon te zien,
hij torste een flinke rugzak die zwaar
op hen drukte
Zij liepen hand in hand , leek het wel,
en spraken tot elkaar met stilte en
hingen deze stilte op aan een vurenhouten
kapstok met drie jassen
De mond van de zoon bewoog en nu
klonk het in zijn hoofd
dat het ' mooi zou moeten worden,'
en een echo van de moeder spiegelde
'hoe zou het dan mooi moeten worden , jongen?'
Zij aan zij , alleen met z'n tweeën braken ze
deze dag in brokjes tederheid voor elkaar
'Dit is een goede plaats,' was het geluid
dat de zoon dacht en het brein van de moeder
resoneerde; ' ja, deze plaats is goed ';
de jongen opende de rugzak en pakte
de urn en leegde deze onder een grote linde
Onder het lindeloof was er een gedachte
aan een vurenhouten kapstok met twee jassen.