Ik ben geweld in kwellend water,
trek als brakke ziel over woeste grond.
Alleen in bagger kan ik praten.
Ik heb de dijken om mijn mond.
Ik braak veen op liefdesfront, geef
kwatrijnen op als leeg geklater.
Vanavond zwemt ze aan de horizon,
de furie van het lage water.
Scherp schalt haar overleven
in baltsgeroep om later.
Druipt de drift van drek vergeven
te omgeven met vuige mond.
In dat knellen welt de kater.
Haar zilte ziel. De woeste grond.