De dorre bladeren worden kikkers blurpen nachtgezang uit krappe vijvertjes, beminnen ongemakkelijk in dronken onderwater geilheid een pasklare achtergrond voor de tijd dat bomen de minste maar mooiste schaduwen kantklossen, zacht ingevouwen langs het breukvlak als een airbag brekend, wachtend op de botsing. Het lege schoolgebouw werd stil, oorverdovend afgetrapte tegels op het versleten plein, voorbijkomende honden blaffen volhardend achter het hek. Het hek als kreukelzone om klappen op te vangen en de chaos binnen te houden, pitbulls buiten - maar dat was altijd al een illusie. Doodsbang en diep gelukkig de rituelen van de groep - laat de maagden zingen en laten we de eenhoorn vermoorden. Als we worden opgemerkt wordt het genegeerd.
Ik geneer me voor de Vlaamse gaai die steeds weer komt kijken, zwart wit met een zachte leverkleur blauwe veer, honingtherapie en schemering. De dingen waar ik van hou hebben de neiging bij me te blijven, of ik dat nu wil of niet.
Deze dag leggen de zwakkeren het niet af, nog niet. Nog steeds kraken de bomen wachtend op de cue voor nieuwe bladeren. Breng mij naar huis, ik ben bewapend, ik ga mijn probleemdieren knarsetandend afmaken. Nooit zal ik ze nog aanraken, lang aanstaren moet voldoende zijn. Ze zijn met velen. Verdwijn, verdwijn, zeg niets meer.
2012
Nr.
Titel
Tekst
1
6083
REQUIEM VOOR EEN WÄTTERGUOGE
Top 100
In mij woont een klein zwart diertje, en zijn kopje rust op mijn hart. Zijn lijfje past heel ruim in het mijne, met zijn pootjes houdt het zich aan mijn ribben vast. En zijn staart rolt zich gelijk aan darmen. Zijn oogjes zijn van glanzend zwart.
Ik schud de slaap af, blijf eeuwig wakker. Schaduw van mijn armen draaien rondjes op de muur. Het diertje huilt droge tranen. Een vlies voor zijn ogen als hij sterft.
Ik droomde dat jij groot was en ik klein. Mijn hoofd tegen jouw hart en je was blond in plaats van zwart.