het heet hier regen, zegt de man de galmgaten van het geheugen spuwen kreten, zwart van spreeuwen kraaien kauwen, soms een buizerd in al zijn tinten grauw, hangend onder een zorgendek
in dichte drommen rennen stuiteren blaadjes over het asfalt, zijn ingesleten krijtlijnen ze houden stand, bordkartonnen coulissen van jonge levens, aangevreten door het zuur van tranen, afbladderende palen zonder net en bladloze platanen
binnen krassen jongensvingers heimelijke tekens scatologische iconen, terwijl ze ogendwalend wachten zoals ik - over spikkels vastgekit tot mozaïeken wervelend op de vloer steengeworden ongedurigheid en verveling walmt uit een klamme lucht
je bent zo zichtbaar naakt in deze kale kamer onder de huiverblik van neonlampen waar buizen tikken geeft alleen de slaap soelaas. stil, het bed kriept. stop je oren voor het zuchten van de kamers, scherm je af voor surveillanten door het matte glas
de nacht wordt koud, de pijpen zwijgen nare geesten sluipen in je limbische systeem slaan klinknagels in het zachte hout terwijl de bel halsstarrig om het uur in lege gangen rinkelt