één man publiek
hij ís het publiek
zit op een optreden te wachten
zonder pen maar met papier
een onbeschreven vel
in gedachten of zonder
want hij kijkt omlaag
wat eerder een staren is
er zijn dan ook geen woorden
bedoeld in dit doden van tijd
dit hebben van de wacht als
een acteur die op moet
maar het niet doet
(dat hij zijn rol niet kent
of juist goed doet er niet toe)
of van een acteur die niet
op hoeft maar stil doet alsof
en wacht op zijn oproep
hij zit maar zwijgend voorover
met gekromd papier in de hand
licht ketst in echo van de met
schijnsneeuw bedekte flank
blanco blanco
meer blanco ondenkbaar
niet dit maar zijn vers
wacht op wat bleek
allesreinigend
nietsontziend
vaak via sluipweg komt
slaat de vleugels uit
eentje beetje omheen
dan arm dan been
dan de hele santekraam
zoals snaren bij viool
schaatsenrijder bij water
geliefden bij elkaar
neefje in gedachten bij
verre maar beminde
oude maar wakkere tante
in haar laatste
gedachte
iets met engel
en bleek
en moet dat nu zo
durf je wel
maar dat kon hij niet weten
'I'm alone with the beating of my heart' (lui chi)
in lome schommelingen bitterzoet wacht
de gevederde godin van het in&in intiem
op wat gestaag&zonder omweg komt
terwijl wat flarden rafelranden vroeger
weten doen hoe het was&worden kon
maar bedrieglijk badwarm dan vuilheet
komt dan van de keurige met voet tussen
de deur die alles verpakt in alles behalve
achter sprankelschijn hoog loon belooft
het leven berooft van zachte harde kern
terwijl zij de dreigende ziet naderen weet
de open&blote godin zich een met een
die smeekt het onveilig met haar te delen
dus slaat zij hoedend schouderbladen uit
tot zij berust in zich binnenin verheffen
nu haar duister nis van zich lijkt schijnen
in duizelingwekkende dromen biedt de
niet slechts in schijn kortgewiekte godin
kwaad zaad de koek van eigen deeg&
doet het imploderen tot gat te zwart om
maar jedat een met een te kunnen zijn
ontwaakt dan uit eigen donzen omhelzing
steekt uit het kwetsbaar verenpak speren
van gif omhoog tot de echtste strijd bereid
bijtkriekenvandedag
wildknsonnetjetonen
netspiksplinternieuw
zonieuwdatdestrofen
glansdenindezondie
kvanachterdeluiken
vandeogenwaarnam
maartsonnetjewrong
alwitteikkarigtpaste
netnietintdoosjewaar
tnounetinmoestdus
omtevoorkomendat
maarietskneldekwijt
raaktestukgingbenik
Vier jongens bij het vieren van iemands tiende verjaardag
'Op level drie kan je een mod snipen.'
'Als ik in de area geserverd heb, nou.'
'Ik speel op boss level met cheats en mods.'
'O die heeft een vette glid.'
'Maar wel alleen op controller boss level, en die heb ik.'
'In de sonic heroes caves implement je het snelst.'
'Als je dan al niet gehakt bent door red knight, de hugger.'
'Jij zeker. Ik ben nog never gehakt.'
'In skywars stop ik de creeper gewoon in zijn chest, haha.'
'Dreigen met de pick-ax mag, killen niet.'
'Nou maar als je de drift runner laat gliten gaat-ie leten.'
'Alleen bij runescape voorkom je dat.'
'Ja dat is cool joh.'
'Ik doe aan joinen. Wie kan met zijn clicit splitten? Ik wel.'
'Ik ook. Laat ik meteen de respounder feeden.'
'Mijn hedgehogtrol glite het mooiste, met ace.'
'Next gen is op level vier hoor, vet gaaf coolwut.'
'Fail je net zo makkelijk mee.'
'Hangt van de sonic heroes in je strategy af.'
'Die kunnen cheaten hoor. Je kunt het beste slammen.'
'Noobs hakken soms ook. Als je ze inzet.'
ietsjes geknikte kootjes van haar linker
omvatten licht de randen van dienblad
bij wachten op bestelling bij druk buffet
wat ten overvloede is want het blad zou
bij loslaten niet vallen dankzij balie
en is dus meer voor eigen houvast
waardoor vijf lange bloot gelegd met
kortgeknipte nagels en tegenkant van
handpalm met bleke flauw dooraderde
zachtstevige huid in welk landschap
knokkels eerder deukjes van kind dan van
jongvolwassene die zij is al met al met
kusbare glooiende dalen vogelvluchtig
in het losjes liggende geheel waaruit
pieken pieken waarvan de buitenste drie
op hun gekantelde positie plots kort
onnavolgbaar trillen dat klaarkomen doet
vermoeden misschien viooloefening
kan duiden op ongeduld lees trek maar
niets anders is dan groet van de kolibrie
die zich onderhuids genesteld heeft
kind zag moeder tussen vroeger en geen later, straks
in zwijgend graf door vader tijd. moeder zag door een
waas haar kind dat zwoer de tijd te doden. daarom.
en om bezoek dat zinnen snoepte die moeder wilde
nemen, roepen, schreeuwen. groter waas voor ogen:
zij traande binnenste buiten. losgezongen onmacht.
kind vervloekte de eigen vraag waarom, wist het
antwoord moeder met zwijgen gaf en staren achterom:
dichtbij gevoelde, ver geweten jong waarin zij en
vriendinnen in vlaggende rokken anderdenken proeven
binnen harde kaften. drinken als reeën aan de plas
uit diepste dichtersbron. om te spiegelen, te nippen,
dan te overstromen. laten de pareltjes van de letteren
hoog gestemd dansen op golven van metrum en
puntjes van de tong. oefenen hun lokroep. doden tijd.
treur niet om mij
ik heb een prachtig leven gehad
zei oom op het eind van zijn leven
en vroeg zijn nichtje een treurmars
te spelen bij het afscheid
waar een bedanker uit de familie
de bedankers bedankte
men daaraan voorafgaand woorden
en naast levende
gedownloade muziek kreeg
voorgeschoteld en
koffie met cake na afloop
mooi dat de uitvaartleider zich zo inleefde
oom zo goed leek te kennen
beter dan sommigen
mooi ook de bloemstukken
mooi geschikt als oom zelf
buiten zag je ze van eerdere uitvaarten
liggen rotten
ben oud en op. jullie waken. huid op haar op huid bijna.
hoor de piep niet in het infuus. slaap diep.
kort van adem.
met hoogkoorts en onre gelmatige pols. plots
jullie huid op haar op huid.
doe alsof ik mijn adem inhou.
laat me wassen. krijg
de mooie pyjama aan.
haar gekamd.
tanden in.
de handen mooi gelegd.
pufje parfum in het decolleté.
geef me gewonnen. denk me dan ben ik.
zie jou (je denkt me goed)
en de jouwe
via de achterdeur
vingerstrengeld om het waar gebeurde
(alleen jij gelooft het nog niet)
naar de fietsen lopen.
een markeren van waar het gebeurde.
jij maakt dat ik maatje zegt makker zegt maatje hoor.
lach die hol weerkaatst maar toch lach is.
dat ik dit zie:
in het buiten
waar het de hele dag nerveuzig heeft gewaaid
staan de bomen stil en zwart.
wit had ik ook wel gek gevonden.
Vergaf ik zijn drift om mijn onscherpe foto
van zijn potlood slijpen voor de waanzinnig
scherp te worden punt voor jou, boze jongste,
voor uren heldendaden, vadermoord.
Vergaf ik de hand waarmee hij stuurde,
de vraag eind van zijn beste met ons voor,
vergaf ik hem dat wij verstoppertje speelden
en hij niemand vond maar altijd iets.
Vergaf ik zijn misraken van mijn diep, hier
van profiel voorzien nu ik, je moeder, wazig
voor jou en broers, als jij met vaders hand
die zwaan en kind kon nekken in hun vlucht.
Niks vergiffenis. Erfenis.
Jaren huwelijk en twee zonen kantelde en
kapseisde. Door een sausje goedertierenheid
werd veel gered. Zo prees ik met angst en lam
als goede raadgevers het ritmespel van mijn
man op het maagdenvlies van jongensvel.
Doe nu maar open, likte de geprezene zich
in de jongenskamer, gewapend met.
Kust veilig, zei de zondaar, broertje plaste bed.
Nog een lofprijzing hing in de lucht want
bij het stokslaag prees jongste zich gelukkig:
hij niet. En dat verraad, zo deed je dus.
Ik moeder wazig. Van nieuw profiel voorzien
groet ik trots de jongens, zij met vaders hand
die zwaan en kind kon nekken in hun vlucht.
In klein uur uit bed gestapt
er moet nog geschreven worden
een wedstrijd gewonnen
Een Schubertlied op de radio
dringt in de woonkamer via
de koptelefoon tot me door
Daar is het dus om te doen
en niet om die paar woorden
de anonimiteit ingestuurd
Hoewel is de doodlijn voorbij
hoef ik niet meer uit bed bij
de hoofdprijs die ik toch al had
vader duwt
je schommel je
zegt hoger want
weet je veilig
vader haalt
je van je eerste feestje je
zegt niks zeggen want
veilig hoezo
vader gaat
je bent bij hem
zegt niks want
je bent bij hem
hij is veilig
een ik is twee van buiten een jaar en van binnen altijd
een ik komt zonsgewijs omhoog aan geurgesausde spijlen
een ik verklankt zijn jongenssopraan van dauw tot de opmaat van
een ik wilde weliswaar meteen na eigen oerknal terug maar
een ik loenst nu op voorhand met een echo uit weethijveel
een ik valt op mensblij waarin nog zoveel zoets te kerven
een ik zapt op driekwart bank interactief van hard naar hard
een ik spuit nog eens in hogedruk de witte schutting wit
een ik breedbeent achter zijn andere ik de wijkende straat
een ik rekent zich ieder oordeel in zijn voordeel maar
een ik markeert een stille kan ook een stalker zijn of sater
een ik wordt schoonge-ikt en telt zijn zegelringen
Bij leven bedenker van dat wegstervende waarna getreurd mag worden. De schacht is zijn antenne. Er schijnt wat aan het eind, maar of het licht is... Het vlekt, en vuilstort van vibraties volgt.
Het voorvoelen van deze man met visie rilt in windstilte rond het wit met de harde schaduwen dat de schacht naar een horizontale positie leidt. Stof maakt zich op in een haast onmerkbaar voorspel van.
Men is zover. Het. Het wonder van de springtouwen die moeten lieren, van een gerecht bieden van nobel roezemoes. Van ogen snoeren, oren verblinden.
Het tunnelvisje, uitvoerder met de schijn van onsterfelijkheid, bang voor eigen brul, nu al dood, heeft aan het glanzend zwart zojuist bevrijde draden doen verkleven. Verlammen. Rietruis en odeur zijn uit zicht gebleven.
Daar onder, verheven boven, heeft de uitgewoede zich omgedraaid, zucht. Speelt uit mededogen het spel in zijn afgestoken diep onder het wit met de harde schaduwen.
Verwrongen maar met gevoel in de toppen pareert hij. Kootjes tikken in dodelijk ritme&slagkracht op de vingers in zijn vermolmde kot, pink- en duimvenijn in gesloten formatie, tik - - tik
Aarde rilt, stof stuift op. Vlees aan botten.
hun materie mengt zich moeiteloos met vee, lootjes trekken zij ter plekke
onspelende ogen, ons bij de pont in het vizier, kennen geen genade
al seint een schipper zestig jaar verschil dat redding nabij is
kom je me halen, bel dan hard, dan zit ik op mijn kamer
ik ben niet jouw kleine zoon, ik ben jouw grote zoon
tot ik doodga, hoop ik dat het heel lang duurt
grootvader wordt jouw kleinvader
en als ik doodga
ben ik
of
vleugellamme vogel vrij nabij verleden,
dan ontdaan van naam en wonderleg,
verbannen van pikken laag bij de grond
naar slikken hoog op de gele wagen.
cipressen hebben zichtbaar schrik, els
laf aan pas ziet bocht na bocht geruimd.
bliksem bolt er dakjes maar dan spitser:
hellepieken die zonder te vertrekken
schoften op de punten keren, naast u.
geenhond hoort gerommel in de marge
bij herhaling: niet het bodemloze meer!
haar tijd? op tijd voorachternamen terug
keert klein tovervee geenhond de rug,
ontdoet pak van pek, naam van vis die
zonder is met viervijf pennen veetekent
en in veevorm hoge vlucht ziet nemen,
hen en hen, hen en haantjedevoorste in
vloek en een zucht toekakelt, kom eraan.
een victorie kraaien naar de letter