Hij baarde een vis op een sloep
en werd verhangen aan de mast.
Het moederschip huilde
liep over van warm water
waarin witte vlokken dreven.
Het zonk.
Het vaderschip voer verder over
de wereldzeeën, ving de vissen
de scholen vissen
en bracht ze aan land.
_
Talloze getijden later werd de code
van de zalm gekraakt
op het stenen aanrecht
achter het keukenraam
van het hotel.
_
Wij waren nog jong toen Hij wakker werd.
In de zomer ramden we onze gitaren
en zongen gospels op de Lijnbaan bij de Hema.
In de winter vlogen we naar Bonaire om
parels te zoeken op de bodem van de zee.
Wij waren nog jong toen Hij wakker werd.
Hij greep zijn beenderen bijeen
en zwom aan land.
Hij liep naar de balie van het hotel
en vroeg om de sleutel
van de keukendeur.