Mijn job is jouw muze zijn, zegt ze.
Daarnaast leeft ze van een werkloosheidsuitkering.
We praten ook over het weer om de tijd te vullen.
Voor de rest lijkt niemand geïnteresseerd.
Ze keert het huis, ze stopt kieren
langs ramen en deuren met ongelezen kranten.
We zien uit op de Engelse tuin
de edelherten grazen loom tussen de wolven.
Ze schenkt kruidenthee
ze schrapt gebeden.
Zonder geluid hoor je het
hoe de kraan lekt, de kinderen op straat
hoe nylondraden door de lucht spannen
hoe de ruis op herinneringen zich afzet
op dagdagelijksheid.
Je hoort hoe een grasmaaier aanslaat op zondag
hoe de vrouw de man de huid vol scheldt.
Je hoort het zand tussen je tenen
het getsjirp van lage zwaluwen.
Je hoort hoe de gong slaat
na het verloren gevecht
hoe de vuist geheven
tegen een wereld in slow motion.
Wij verhoren het lawaai van elke dag:
hoe in onze borst een boom barst
hoe we de splinters tellen.
Het is niet zoals in de reclame
op parelwitte stranden met palmbomen
en blote jongens en meisjes in bikini.
Het is niet zoals in dagdromen
met korting op hagel en Hegel
zoals een stuk zeep dat geluk heet.
Het is niet zoals op de scène met tomaten
en dure gewaden in de coulissen
wanneer het applaus in je hoofd dramt.
Het is niet zoals in de speeltuin
wanneer je in plassen springt om het gespetter
om je natte broek.
Het is wanneer je struikelt met je vlindernet
je ’s avonds toch
de vleugels stilzet
op naalden.