Als zij door onze straat fietst
zwijgen de kanonnen
verandert het asfalt in bladgoud
springen de stoplichten op alle kleuren van de regenboog
uit de putdeksels wolkt Cacharel Promesse
en als ze met haar fietsbel belt
begint de lente
Ik ben de brave burger die ontsteld ontdekte dat je in zijn voortuin sliep
de wijkagent die ingreep toen je zonder kleren door de regen liep
maar ik ben ook je oude gabber die daar ineens weer stond
en die je op de been hielp en een kamer voor je vond
Ik wil het schoolkind zijn dat elke dag je pizza haalt
de buurman die je was doet en die ongevraagd je huur betaalt
ik wil de kastelein zijn die je reisverhalen allemaal van buiten kent
maar die je nog eens inschenkt nu je moegestreden bent
ik wil degene zijn die voorleest als je angstig wakker ligt
de vriend die als het onweert aan je keukentafel zit
en als je eerdaags aankomt bij het einde van je rit
zal ik de dichter zijn die op je graf de woorden ‘rust in vrede’ dicht.
Ik trek mijn laarzen uit
doorweekt, tot op mijn botten koud
kruip bij het vuur, op tafel komen schalen parelhoen en varkensbout
en heel veel grote kannen bier
verblind door sneeuwjacht
hebben we dan toch de weg over de Veluwe gevonden
na uren klonk godlof vanuit het donker het geblaf van honden
en in het schijnsel van de deur verscheen de herbergier
de lage ruimte vult zich snel
met zwervers en gespuis, en rook en dobbelspel
en dronkenmansgezang en met de geur van ganzenvet
en met de spookverhalen die mijn metgezel vertelt
hij waakt over de tassen met ons geld
ik vind een veelbeslapen bed
de dochter van de waard, net zeventien
laat mij haar eigen schatten zien
een snel ontbijt, dan weer te paard
drie dagen gaans nog naar Den Haag
diep weggedoken in mijn kraag
trotseer ik hagel sneeuw en ijs
de dichtgevroren Vecht, Goejanverwellesluis
en dan met Kerstmis op de Lange Poten thuis
een rijk man bij een warme haard
dromend van een nieuwe reis.
De straat werd op staande voet ontslagen
wegens gekronkel
een beukenhaag kreeg een taakstraf
wegens ritselen
samenscholingen van meer dan één vogel
werden niet meer toegestaan
en uit elkaar gejaagd
preventief werden alle honden gesnoeid
’s nachts zorgden sproeiwagens van Gemeentewerken
voor afkoeling
ten einde raad werd ook de oorzaak aangepakt
de lente werd gelast haar borsten weer te bedekken.
We lieten slaven komen
om rivieren om te leiden
en tuchthuisboeven die kanalen moesten graven
en opgepakte zwervers en zigeuners velden eeuwenoude bomen
we lieten Poolse gastarbeiders halen
we ronselden Chinese koelies en Javanen
en aan de drank geraakte Indianen
om polders en moerassen droog te malen
we lieten monumenten en paleizen bouwen
we lieten uitgeprocedeerde illegalen
en blinde bedelaars met kisten vol met edele metalen
en zware balen bladgoud sjouwen
het werk was af na twintig jaar en twintig dagen
we lieten Hof van Eden in het marmer freezen
en toen was ons gelijk bewezen
de schepper was op eigen veld verslagen
hier was het nieuwe paradijs verrezen
(natuurlijk moesten we wel zware poorten maken
en kindsoldaten huren om de buitengrenzen te bewaken)
Een muur, een brug, een poort, een gracht
waarachter je je veilig weet
of het Florence of Krakau heet
hier werd de toekomst uitgedacht
hier werd de tirannie vermoord
hier was de broedplaats en de bron
waar revolutie groeien kon
de vrije geest, het vrije woord
hier is Erasmus eregast
hier komen ketters uit de kast
hier is waar durf bescherming vindt
hier is waar Galilei wint
hier draait de aarde om de zon
hier is waar telkens, telkens weer
een nieuwe tijd begint.
Ook dat nog
op weg naar een leuke date
maar je haar zit helemaal plat door een regenbui
en je mascara is uitgelopen
en je witte legging zit onder de modder
en je bent al te laat
want de poes had overgegeven
en nu ruik je naar bleekwater
en je bent vergeten hoe die film heette
waarover je interessant wilde praten
en je herinnert je ook niet meer
of je wel of niet tegen mojito’s kan
en het harsen van je snor is niet goed gegaan
en eigenlijk heb je al een vriend
en je moet vreselijk plassen
maar het is nog zeker twintig minuten fietsen
tegen de wind in.
Als alpinisten die in een ijskoude nacht
na een wanhopige zwerftocht op de gletsjer
wanneer de mist optrekt hun basiskamp terugvinden
en zich uitgeput in hun half ingestorte koepeltentjes laten vallen
Zo zullen wij ooit wankelend aankomen
vluchtend voor de branden en de overstromingen
bij de grot waar onze houtskooltekeningen nog net te zien zijn
waar we honderdduizend jaar geleden voor het eerst vuur maakten
We zullen terugdenken aan de ochtend
waarop we bij de eerste stralen van de zon naar buiten kropen
en onze tocht door de geschiedenis begonnen
En zoals de bergbeklimmers elkaar verwijten maken over de zuurstofflessen
zo zullen wij elkaar de schuld geven van de rampen die we hebben aangericht
en van de miljoenen sherpa’s
die bij ons mislukte avontuur het leven hebben gelaten
En we zullen langzaam onze spullen bij elkaar gaan zoeken
want we weten dat van hogerhand geen permit is afgegeven
voor een tweede poging.
Vergeefs probeerde hij
te doen alsof alles OK was
maar in zijn ogen las ik wanhoop
en rond zijn bleke lippen speelde het verval
op zijn bezwete voorhoofd stond geschreven wat ik dacht
zijn handdruk voelde als een koude winternacht
en toen hij zei ‘ik zie je gauw’
wist ik: hij weet: het is voorbij.
Toen ze plotseling mijn pad kruiste
was het niet of de hemel openbrak
en de hele wereld om mij heen
vergat ik niet
integendeel, ik schreeuwde
kan je niet een beetje uitkijken met die rotfiets van je ?!
Toen ze me aankeek stokte mijn adem niet
in mijn keel
bloosde ik niet
tot achter mijn oren
stond mijn hart niet stil
ik boog mijn spatbord recht
en nuchter informeerde ik
heb je je pijn gedaan?
Ze zag er niet uit als een prinses op een wit paard
als assepoester of als Victoria Beckham ook niet
maar ik vroeg toch haar naam
en toen ze antwoordde
Stella
mocht ze op m’n bagagedrager
mee naar huis.
Ik zou wel willen dat
ik in een koetsje voorreed
en met kordate stap de trap opging
en met een zwaai mijn hoed afnam
en in bewaring gaf, net als mijn cape, bij een lakei
en als ik de salon betreed
wordt, hoewel iedereen mij kent,
mijn naam genoemd, en de lorgnetten kijken op
de ruisende japonnen vallen stil
en dat de hertogin dan zei
geachte heer, mijn waarde vriend
het is een eer, en wij zijn blij en dankbaar
dat u veilig teruggekomen bent
vertel ons alles van uw reis:
hoe is het over honderd jaar?
Weet je nog hoe het voelde om met Bruintje Beer naar bed te gaan
hoe het was om naast Robinson Crusoe wakker te worden
en de zon te zien opkomen boven de oceaan.
Weet je nog hoe het was om met schipper Bontekoe het Marsdiep uit te varen
hoe Ned Land, met zijn gitaar, zeemansliedjes zong op het achterschip
hoe je met kapitein Nemo door die grote ruit de diepzee in keek.
Weet je nog hoe je met Dean Moriarty door de Midwest reisde
en hoe je Laboewangi binnenreed in het koetsje van resident Otto van Oudijck.
Weet je nog dat je Ina Dammans tas droeg langs de gracht
dat Frits van Egters je op zijn zolderkamer zijn konijn liet zien
dat je op een middag na schooltijd meeging met Portnoy
en zijn Joodse moeder leerde kennen.
Weet je nog hoe je dronken werd met het Loodgietende Prijsdier
hoe je hash rookte met Jill, de nieuwe vriendin van Harry Angstrom
hoe je danste onder de vulkaan.
Weet je nog de eerste keer dat Madame Bovary een einde maakte aan haar leven
de eerste keer dat Graaf Andrej Bolkonski stierf in de armen van Natasja
de eerste keer dat Albertine haar briefje achterliet voor Marcel?
Al die avonturen, tragedies, liefdes
al die helden, idolen, schurken, zwervers
ze staan er nog allemaal,
ze worden langzaam oud, net als jij.
Lopend naar huis
je fiets gestolen
of in de gracht
gegooid
het was een wilde nacht.
Lopend naar huis
een taxi kan je niet betalen
en in het weekend gaat
helaas
de eerste bus pas laat.
Lopend naar huis
maar eigenlijk te zat
door onbekende buitenwijken
dwaal je
waar alle straten op je eigen lijken.
Lopend naar huis
voorbij het laatste stoplicht
stopt de stad
wat rest
zijn poldersloten en de geur van mest.
Lopend naar huis
Naar huis? Hier zijn alleen verspreide boerderijen
en stallen, schuren, kippenhokken
en schapen
hier in het natte gras maar even slapen
totdat de mist is opgetrokken?
Ze liepen warm toen hij te laat was voor het eten
Had je niet minstens even kunnen bellen?
Ja, nee, schat, sorry, druk en glad vergeten
de eindstand kon je toen nog niet voorspellen.
De aftrap was om kwart voor zeven: altijd jouw werk en ik vergooi m’n leven
het ging over ik ben alleen maar goed voor wassen en voor koken
en over zelf je overhemden strijken en over altijd naar dat stomme voetbal kijken en over minder drinken minder roken, over beloofd en afgesproken en over overwerk en in de steek gelaten, en over niet meer samen kunnen praten.
De tweede helft begon iets over acht en deed het ergste vrezen voor de nacht
het ging over alleen maar goed voor benen wijd en over eeuwig spijt
en over altijd al geweten en over wat haar moeder indertijd al zei.
Een gore sliding om half tien: je hebt die slet natuurlijk stiekem weer gezien.
De reguliere speeltijd was toen wel voorbij, maar met je denkt alleen maar aan jezelf werd er verlengd en tegen elf ging werkelijk de beerput open, over op kanker of op een dodelijke botsing hopen en over bij een psychiater lopen en zo rond middernacht werd er gesmeten met een asbak en met glazen en drieletterwoorden, je bent een lul, een zak, ik kan je wel vermoorden.
Ze zat om zes uur nog te wachten met het eten
en hoopte dat hij snel naar huis zou komen
maar hij vertrok om vijf voor één
en heeft hun toekomst meegenomen.
Ik voel de prikkelende winterzondagmorgenkou
en op de markt beschijnt een helder winterzondagmorgenlicht
de grijze keien
en de haringkar in rood-wit-blauw
nog dicht
er is nu geen verkeer
geen mens, alleen wat meeuwen vliegen krijsend op
en strijken even later dan weer neer
bij de kapotgevallen zakken friet
van gisternacht
ik ga weer terug naar bed
ik hoor hier niet
dit is hùn uur.
De klaproos bloosde toen ik vroeg
of ik haar strelen mocht
haar kussen en misschien
haar zwarte hart mocht zien
ze sloeg haar ogen neer
klapte haar zachte rozenlippen dicht
want juist een bloem zo teer
verliest niet graag haar eer
ze geeft zich weg aan elke bij
voor mij is ze vanmiddag niet gezwicht.
Bij ons op Zuid zeien we
‘moe je is hore, ik ben bekant ut water in gereje
omdat ut langs de Maas in ene heel hard woei
ik ben gevalluh en hep me imme duim gesneje
me knie geschaafd, moeje is kaike hoe of dat ik bloei!’
Wat zeggie?
Ja, inderdaad: azzie val dan leggie!
Er zijn nog veels te weinig mensen die goed praten kennen
maar als je eenmaal weet hep van de d’s en t’s en ennen
dan gaat er wel een wereld voor je open
je bent op slag nooit meer verkouwen
je steekt je handen voortaan uit je mouden
je gaat van oude vrouden houden
en je ziet mode rode bloemen bloeden, je hoort koeden loeden.
Het is natuurlijk even wennen
een wereld zonder haaien, kraaien, vlaamse gaaien
maar ik denk niet dat je nog steeds kan horen
in welke stad ik ben geboren.
Drie keer raden?
Misschien moet je 010 eens draden.
Laten we even chillen
even wat loungen hier op deze bank
even geen kinky chicks die stuiteren
van space cake en van paddo’s en van drank
even geen opgefuckte freaks met pillen
even de soundtrack stopgezet, de vibes vergeten
even geen wicked sounds, geen hiphop en geen beats
en ook niet schuren en niet tongen, even niets
even gewoon naar buiten en een frietje eten
even relaxen, cooling down op het balkon
een time out on the beach of by the pool
even de ouderwetse buitenlucht ervaren
het is een weird, een vet gevoel
zo maar een beetje naar de sterrenhemel staren
en wachten op de ochtenzon.
’s Nachts is het koud en dan maken we vuren
en dan zingen we samen de oude gezangen
van spijt en van schuld, van hoop en verlangen
en de priesters vertellen de oude verhalen
over ons falen en hoe we hier kwamen
en ze noemen eerbiedig de heilige namen
van de zeeën, rivieren en bergen en steden
van lang geleden, op die ster in de verte
en dan wordt er gehuild en gesmeekt
en gebeden om vrede.
Natuurlijk kwam het goed
maar vraag me niet hoe lang het duurde
tot de hemel brak en resolute engelscharen kwamen helpen
om de vrede te bewaren
en om de put te dempen waarin het paradijs verdronken was.
Toch weet ik niet zeker of stormen niet lijden
woestijnen niet huilen
moerassen niet graag zouden ruilen
met meren, hun diepgang benijden.
Misschien zijn er bergen die hoogtevrees kennen
misschien zijn er schelpen die door willen leren
misschien zijn er gletsjers die om willen keren
of golven die niet aan de zee kunnen wennen.
Wat doet een steen om zich niet te vervelen
wat doen vulkanen om rustig te blijven
wie weet of sterren graag tikkertje spelen?
Of geysers de tijd soms vergeten, planeten vaak daten
of ijsschotsen zweten, of wolken niet zachtjes de liefde bedrijven
dat kan je niet weten.
Ik ken een man die op azijn en rauwe uien leeft
die in zijn hoofd napalm en kerosine heeft
met een gebit van roestvrij staal
waaraan nog bloed van honden kleeft
zijn borstkas is een loden deur
zijn haar gemaakt van prikkeldraad
een mitrailleur is zijn geslacht
wanneer hij door de straten gaat
hangt om hem heen een kruitdampgeur
natuurlijk mijden mensen hem
maar iets wat bijna niemand weet:
hij heeft een hele zachte stem
en dat hij elke nacht
gedichten schrijft.
‘De grote rode vogel is gevlogen’
zo stond het in mijn mailbox deze week
het bleek al gauw veel ernstiger dan het eerst leek
want even later hing ‘de vuile was te drogen’.
In wat voor netwerk was ik nu terecht gekomen
eerst was mijn nicht ‘vertrokken voor een lange reis’
toen wilden ze ‘dat ik wat afdeed van de prijs’
ik deed geen oog dicht en had bange nachtelijke dromen.
Ik leefde mee met ‘de prinses’ die arme schat
die gisteren ‘een ongelukje had’
zij had ‘de aspirientjes niet op tijd verzonden’.
Tenslotte werd ‘het lek gevonden’
en toen was plotseling ‘de secretaris’ ‘ernstig ziek’
ik was ten einde raad en in paniek
want ik besefte tot mijn schrik:
‘de snor moet hangen’, dat ben ik.
Wìe kan bewijzen dat we in de enig echte wereld wonen?
Dat we maar drie dimensies hebben (en de tijd),
hoeveel dimensies zijn we kwijt?
Misschien zijn we wel speeltjes van tiendimensionale godenzonen.
Wij zijn de Efteling, Madurodam, we zijn door aliens omgeven,
een korrel zand in de Sahara weet ook niet van het Noordpoolijs,
een druppel Amazonewater denkt toch ook niet aan Parijs,
wie kan bewijzen dat wij in de echte grotemensenwereld leven?
Dus let goed op of je geen vreemde dingen ziet!
Vreemde geluiden, rare geuren,
misschien zijn supersnaren wel van nederwiet,
en heeft dimensie zeven onbekende kleuren.
Misschien is ons heelal wel lek als een vergiet,
dus pas goed op voor zwarte gaten, een ongeluk kan zò gebeuren!