hij laat het leven los – shit en zucht
de plantenspuit in de handen van de verpleegster
morgen wordt ze weer afgekookt voor de thaïse soep
ter verantwoording van de prijs van de dag
de poetsvrouw is zijn zoon met een rokje aan
de poetsvrouw is zijn dochter is zijn echtgenote
de poetsvrouw is iemand die hij volstrekt niet kent
ze klemmen hun handen om de bezemsteel
vegen, wringen en grommen
verslag van de laatste bewonersvergadering:
· de directie zal een huisdier introduceren
· de directie vindt soep inefficiënt
· de directie zal het licht herverdelen
een verpleegster ontdekt een lamp in haar handtas
een zoon het ware gelaat van een vader
een dochter telefoneert met een schoen
een echtgenote legt haar gelaatstrekken af
een kamergenoot verwart een opwindvogel
met een platenspeler en trekt de stekker uit
ze kijken uit het raam: de lucht is donker, de wind wakkert aan
een skyline van porselein, messen en vorken leunen tegen de gevels
ze horen gestommel, gesleep; iemand gooit een raam open
en dan nog één en nog één, het gaat maar door
armen en benen, tot vingers en teennagels toe
hangen vertwijfeld over vensterbanken
iemand gooit een computer, een vitrinekast, een kind naar beneden
iemand gooit er woorden achteraan, niemand heeft het verstaan
nu het eindelijk gensters regent, de skyline vlamt en smelt
gaan zelfs zwervers op zoek naar een dak: een laptop opengeklapt
een soepterrine gebroken, tot stukken van mensen toe
ze kijken uit het raam: de skyline is als hun jonge lijven
op een picknickdeken in het park, tussen hen in de liefde
die ze niet begrijpen, de lust waaraan ze zullen toegeven
kruimels, mieren, bestek en servies; een kop om het licht te doven
een bord om het weer aan te doen
iemand roept een nummer af
iemand duwt je in een bad
iemand brandt een kaars
de kip wordt droog geplukt
de kam aan een balk genageld
iemand schrobt je vlees met citroenen
iemand maant je aan niet zo te schreeuwen
je hebt dit zelf gewild
je krimpt minder snel dan verwacht
iemand kneedt iets uit was
iemand plakt er veren op vast
iemand tilt je uit het bad en begint je af te drogen
een man met een kroon verklaart
dat het doek weldra een engel baart
laat mij diegene zijn die de dop eruit trekt, jij
de aangekondigde storm, geen ramen of deuren
dichtgespijkerd
waar is het water gebleven, hoe
is het ons gelukt de golven af te schudden
met schuim de hoeken van ons huis te vullen
later gooien we achteloos
een handdoek over een schouder
weet je nog toen eb, nee
vloed begon
dat klinkt mooier dan de lucht is blauw
en ik hou van jou, maar niet veel
aan de dop hangt log de ketting
in reflecties van bubbels en schuim die wij
in elkaars gezicht blazen
In een dorp worden ouderen tijdens de winter van hun zeventigste levensjaar
naar een berg gebracht. Ze worden naar een berg gebracht door hun kinderen
om te sterven. Ze vertrekken onmiddellijk.
Op latere leeftijd vormen everzwijnen geen last meer voor de samenleving.
Liever zie ik hen uitbreken, kuddes tegelijkertijd, de vrijheid zoeken in de
bossen. Zo klinken de woorden van de jager.
Door het raam van haar stacaravan ziet een vrouw
een man, een oude man met koffers onder de arm.
Wilt u koffie? Ik kan koffie maken. Ik maak cappuccino, lait russe, macchiato.
Wilt u thee? Earl grey, Engelse thee, groene thee. Of liever ijskoude koffie.
Ze zijn een moeilijk te bejagen soort. Hun uitbreiding is onstuitbaar
dankzij de zachte winters. De geesten zijn rijp voor een terugkeer.
Mocht u er een tegenkomen, gebruik dan uw gezond verstand.
Ze hebben een positieve invloed op de bossen.
De oude man strompelt door de storm naar de stacaravan.
Achter het raam bewegen de lippen van een vrouw.
Ik drink liever sinaasappelsap. Oranje is mijn favoriete kleur,
maar zwart is mooier. Wilt u bruisend water?
In een dorp aan de voet van een berg danst een jongeman
de dodendans. Hij zakt steeds dieper in de grond. Opnieuw begint het
te sneeuwen. Hij staart naar de sterren, smelt de vlokken op zijn tong.
Onafgebroken zegt hij: ik ben echt gelukkig.
De oude man krijgt te drinken van de minnares van de buurman.
De echtgenote begrijpt het bedrog buitenshuis, rillend van de kou.
Vanuit het bos ziet ze het verlichte woonkamerraam waarin haar man
de vrouw van de enige andere stacaravan kust.
Ze leven in de omgeving van mensen. Hun aanwezigheid is verdedigbaar.
We aanvaarden hen als inheems grofwild. De jacht is geopend in de winter,
maar bejaging is het hele jaar mogelijk. Wie goed luistert, kan het horen.
De dansende jongeman ziet tijdens de storm een vrouw op een bank zitten.
Ze zit op een bank naast de voordeur van de enige andere stacaravan
van een man en diens echtgenote. In haar armen wiegt ze een everzwijn.