Ik kan het niet verdragen
dat mijn buurvrouw verdriet heeft,
maar dat heeft ze want
haar dochter is dood.
Terwijl zij, blij
om een goede nacht,
wijst naar de mezen
die zich ondanks
een bazige duif dapper voeden,
nestelt in mij zich een zwavelige wrok.
En schaamte om mijn ogen
die dik zijn van afgeleid verdriet.
Ooit praatten ze honderduit.
Ze lachte de lach waar hij warm van werd
en hij vertelde wat hij zoal wist.
De verhalen werden schraler
of bleven en gingen vervelen.
En dat wilde geen van tweeën.
Nu zitten ze daar wat van elkaar afgedraaid te zwijgen.
Zij voelt of de viooltjes niet te droog staan. En hij,
hij draait zijn oude nek en zegt wat. Ze knikt.
Maar door twee paar ogen blinkt het leven.
Als jij nou blind bent en ik ziend
en samen gaan we naar de plekken
van de wereld en we zeggen,
in het woord dat we delen, wat er is,
als je over heuvels en dalen,
mijn geur achterna,
in duizend woorden
alles, alles zegt wat ik zie,
en als je onder mijn handen
in mijn horizon verdwijnt,
wordt de wereld, onze wereld
dan niet twee keer zo groot?
Mannen zijn jagers
en jagers die zijn in het nadeel.
Want ouder worden verandert je niet,
behalve dan dat je ouder wordt,
rimpelig en slapper om de keel,
net als ik.
Maar als er dan iemand nog naar me kijkt,
kan ik kiezen, risicoloos,
of ik terugkijk of niet.
Anders vergaat het gewiekste blikken
op meisjes van zestien, twintig misschien.
Veertig okee, dat kan er nog net wel mee door.
Hij zet zwaar in op zijn levenservaring,
lacht niet meer voluit omdat hij weet
of misschien wel om zijn tanden.
Maar als je zestien of twintig bent,
misschien wel veertig, okee,
wil je nog steeds niet kwetsen.
Dus giechel je wat, je houdt je hand
beschermend, als teken om je keel.
Na mijn bezoek,
terwijl ik wegliep,
hoorde ik je murmelen:
'Wat is het leven hard.'
Dus keek ik om. Daar zat je,
ver voorbij bezoek of geen bezoek.
Een met zorg gelakte nagel
krabde geborduurde rozen
van het tafelkleed.
Ik wilde terug, bij je zitten,
radeloze ogen net als jij.
Vragen waar GI Morse, Geert Mak,
en vooral waar jij toch was gebleven.
Mak, onderin je mandje,
standvastig op pagina 9.
Morse, nog maar een maand geleden,
voerde je hem aan als contra-indicatie.
Je wilde niet.
Ik ook niet
Maar in plaats van iets te vragen
sloop ik stilletjes weg.
Voor Tsjêbbe Hettinga
Als jij nou blind bent en ik ziend
en samen gaan we naar de plekken
van de wereld en we zeggen
in het woord dat we delen,
wat er is,
als je over heuvels en dalen,
mijn geur achterna,
in duizend woorden
vertelt wat ik zie
en onder mijn handen
achter de horizon verdwijnt,
wordt de wereld dan niet
twee keer zo groot?