Opeens miste ik de man
met wie ik door de jaren
een dyade vormde
en wist niet dat hij al
een dag ontslapen lag,
gestorven in een botsing
tussen hoge bloeddruk
en misslag van het hart.
Lest alleen bewoonde hij
sociale woningbouw in
een grauwe provinciestad
en deed dat met gemak.
Er zaten rooie pannen op
het dak en in het perkje
bloeiden tulpen in april.
Ik kon kloppen wat ik wou
roepen bellen bonzen
het huis potdicht, doodstil.
Een raam ingeslagen vond
ik hem in de badkamer
bloot schoon en dood en
belde na een zee aan tranen
112 en stotterde: klote.
Ter plekke claimde de kit
nu is dit een plaats delict
u dient het huis te verlaten
en talmde ik gelaten
bij de deur in de regen,
week voor de schouwer
die zou ontvouwen hoe zijn
dood de natuur toebehoorde,
‘alles is in orde’.
Ik dacht dat dacht ik niet
en voordat de volgende
dag de plicht me riep
smoorde ik mijn verdriet
in wijn, wodka en weed.