Hoe lief ze lacht, hoe mooi ze daar ligt
Haar blauwe lievelingsjurk, dat rode kraagje
Dat zo leuk afsteekt bij haar blonde paardenstaart
Wat een mooie tekening! Heb jij die gemaakt?
Even oprollen, strikje erom en hij past zo in haar handje
Wat zal zusje blij zijn met jouw tekening, kijk maar hoe ze lacht
Kijk, een ansichtkaart, met een vlinder en een bloem
Van die meneer die het gedaan heeft, maar wel per ongeluk
Hij schrijft dat hij beter wegblijft vandaag en nog steeds geen auto rijdt
Pas maar even op je vingertjes, zo'n deksel is vast heel erg zwaar
Nu gaan de kinderen uit haar klas een heel mooi liedje zingen met elkaar
Over licht en lucht en prachtige kleuren en dat zusje nu een héél lief engeltje is
Zusje krijgt haar eigen kuil, helemaal speciaal voor haar gegraven
Plof zegt de aarde, plof. Eerst mag jij, dan papa en mama, dan opa en oma
Wil jij de plofjes tellen misschien? Het zijn er zeker meer dan tien, goed tellen hoor
Straks krijg je limonade, een plakje cake erbij, het lijkt wel feest
Iedereen komt ons een handje geven, 'heel veel sterkte en als wij iets kunnen doen...'
En zal ik jou eens een geheimpje verklappen? Weet jij waarom mama zo'n dik buikje heeft?
Ben ik ooit in de gelegenheid
mijn diepe genegenheid aan u te tonen
Zult u mij belonen dan met een zachte, zoete kus?
De wonde, zo pijnlijk diep in mijn hart geslagen
door mij manmoedig meegedragen, als een loden last
Vast weten de Goden en zijn mijn getuigen, dat ik voor ú leef
Zal uw zo fraai gevormde, zachte zoete mond
ooit die wond kunnen verzachten en wellicht zelfs helen
en strelen uw wonderbaarlijke lippen dan zachtjes mijn wang?
En heeft u ooit een stille pijn, een stil verdriet
Niet huilen mijn lief, huil liever niet, voordat ik bij u ben
en één voor één uw tranen weg zal kussen, huil dán maar mijn lief
En uw haren, uw schouders, uw rug zachtjes strelen
en spelen mijn vingers door uw weeld'rige, donkere krullen
en zullen wij ons vervolgens in elkaars veilige armen te ruste leggen?
Hoor iedere hartenklop, met uw hoofd op mijn borst
Ik dorst nauwelijks adem te halen en hou u veilig tegen mij aan
Gaan sterren vannacht fonkelend stralen en voor wie anders dan u en mij?
Ik zal er zijn, als u ontwaakt bij het vroege ochtendgloren
Mijn krachten herboren, verkwikt, vol van liefde mij overgeven
en even, heel even, zijn wij alleen op de wereld, die ónze wereld zal zijn
Dan grijp ik die gelegenheid, mijn diepe respect en genegenheid aan u te tonen
Zonen en dochters van Moeder Natuur, die elkaar vinden als kleuren in de regenboog
hoog in de hemel, waar zon en regen als man en vrouw verenigd en onafscheidelijk versmolten zijn
De Goden bezien en beschouwen, hoog in de wolken en zij wikken en wegen
Hun zegen daalt met een milde glimlach, tenslotte op ons mensen neer
Telkens weer, telkens, als man en vrouw elkaar weer vinden
Bent u een bloem, een passiebloem
een witte lelie, een roze roos
zoet geurend in de ochtendzon?
Als ik u eens plukken kon
uw hart ontsloot, u voor mij won
Geen textiele lappen zullen
onze schoonheid nog verhullen
Steeds dichter wil ik bij u zijn
zo dicht als man bij vrouw kan zijn
en simpel geil gelukkig zijn
Tot u komen als een man
daar komen vaak dan kindjes van
hele ritsen kinderen van
De moedertiet staat strak en bol
de kleine poept z'n luiers vol
Of bent u een spin (zo’n vrouwtjesspin)
die na de daad
haar minnaar verslindt?
Wat anders zal ik dan nog willen
dan uw honger mogen stillen?
Wel is het dan met mij gedaan
maar ben ik in u opgegaan
Volledig in u opgegaan
In liefde door u opgesnoept
en na een dag weer uitgepoept
Een vrouw een bloem, een vrouw een spin
Ik strijd voor u totdat ik win
Ik vecht zolang tot ik u heb
Eerst welkom in uw warme schoot
daarna gevangen in uw web
Ik kniel voor u neder, smeek om uw zegen en dankbaar drink ik uit uw schoot
Zegen mij met uw zalige sappen, besprenkel mij met uw goud kostbaar vocht
Godin van vreugd en lust, van geil genot, wees als een wolk vol gouden regen
Wees als een kolkende waterval van liefde, als een klaterende vergulde fontein
Draagster van vloeibaar heerlijk goud, stort uw helder warm water over mij uit
Waar een man alleen van kan dromen, vol lustig verlangen en onbeschroomd
linea recta de warme liefdesdrank van zijn Godin in hem neer voelen stromen
Gulzig de goudgele nectar van de Godin met wijd open mond mogen bekomen
en mijn dorstige mond vindt welbewust en schaamteloos uw gezegende schoot
en klamp mij dan vast aan uw machtige billen, om zó geen druppel te verspillen
Door u beregend en gezegend en zo zalig ondergedompeld in doorweekt geluk
verkwikt en gesterkt door uw heerlijk nat, verlang ik naar níets anders dan dat
samenzijn met de Godin en driedimensionaal versmelten in het zoete minnespel
Ontelbare zoutzoete zweetdruppels, kostbare blinkende parels op uw zijden huid
Weet dan Godin, dat ik ze stelen zal, één voor één, met het puntje van mijn tong
Wat anders zou ik voortaan nog willen, Godin van de liefde, dan u te behagen
Mijn kolkende lief, ik móet van u drinken en u strelen en met kussen overladen
Ik blijf echter een simpele man (primitief), die altijd verlangt naar meer en meer
dus drink water mijn lief, zoveel u maar kunt, zodat u mij voor een tweede keer
met uw zegenrijke warme lichaamsvocht, rijkelijk kunt overgieten en besproeien
Wilde driften en hormonen, vochtige dromen en een ongeremd verlangen naar u
Hoe tot u te komen, u over doen stromen, toe open u dan en loop klaterend leeg
Dank mijn liefste, voor uw zo gul gegeven plenzende regen, dank Godin dank,
Dank mijn liefste, voor zoveel welgemeende warme zegen, dank Godin dank,
De meeste zegen komt doorgaans van boven, uw zegen daarentegen van onder
Begiet en besproei mij, besprenkel en vloei en wees immer mijn kletsnatte poel
Toe, drink wat water en wijn mijn lief en warm het daarna in uw heilige blaas
Weet dat ik er zo naar dorst uw vloeibaar liefdesgeschenk te mogen ontvangen
Ik kniel voor u neder, smeek om uw zegen en dankbaar drink ik uit uw schoot
Ik drink en ik slurp en ik drink en ik weet, dat iedere druppel aan mij is besteed
Als een mandarijntje
dat zijn glans heeft verloren
en dof en droef de eerste sporen
van grijsgroen pluis op de huid meedraagt
Als een mandarijntje
eenzaam, verschrompeld, verdrietig
alleen op de fruitschaal, klein en nietig
door niemand gewild en dus overgebleven
Als een mandarijntje
afgedankt in de vuilnisbak
tussen rotte vis en kouwe prak
deel uitmakend van dood en misère
Als een mandarijntje
uitgedroogd en leeggebloed
symbolisch voor mijn zwaar gemoed
zo toont mijn spiegelbeeld een mandarijn
Steeds gevangen in mijn schil gebleven
het zoet genot geheel verkwist
lig nu te rusten in mijn kist
als een mandarijntje
Nooit meer denken, nooit meer dichten, nooit heb ik iets groots verricht
Een laatste vers als doodsbericht, rust zal al mijn pijn verlichten, uitgedacht en uitgedicht
Nooit meer lachen, nooit meer huilen, niets wordt meer van mij verwacht
Geen argument door mij ontkracht, niemand komt meer bij mij schuilen, uitgedicht en uitgedacht
Teloorgegane teerbeminden, hartenpijn niet langer vrezen, zover heb ik het gebracht
Mijn afscheidsbrief mogen zij lezen, zonder er iets van te vinden, uitgedicht en uitgedacht
Vrouwen heb ik steeds aanbeden, vers na vers voor hen geschreven, pijlen op hun hart gericht
Liefde is mij nooit gegeven, al te zeer heb ik geleden, uitgedacht en uitgedicht
Blad'rend door mijn levensboek, bijna is het afgesloten, zoveel eerder dan verwacht
Weinigen heeft het verdroten, dat ik mijn bestemming zoek, uitgedicht en uitgedacht
Steeds gezocht maar nooit gevonden, leven niets dan zware plicht
Zie de dood in het gezicht, rust zal helen al mijn wonden, uitgedacht en uitgedicht
Dood is niets dan stralend licht, eens verjaagt de rust het kwaad
Gekleed gaat zij in wit gewaad, zwarte haren, lief gezicht, uitgedacht en uitgedicht
De dood heeft mij zo zacht gekust, haar zoete lach waar ik voor zwicht,
Niet tot leven meer verplicht, laat me gaan en gun mij rust, uitgedacht en uitgedicht
Kansloos passie nagestreefd, wel de liefde ooit bedreven, zij het slechts een enkele nacht
Denk aan mij, al is het even en heb ik voor niets geleefd, uitgedicht en uitgedacht
Geen vrouw is ooit door mij bedrogen, nimmer heb ik staan te liegen, niemand hartzeer toegebracht
Er víel ook niemand te bedriegen, dáár kan ik dus niet op bogen, uitgedicht en uitgedacht
Was ik liever blijven leven en de liefde toch verworven, wordt dit besluit hierdoor ontkracht
Dán ben ik voor niets gestorven, mijn ziel en zaligheid gegeven, uitgedicht en uitgedacht
Ongevraagd en onbedoeld, heb ik u deelgenoot gemaakt, wie weet uw leven wel ontwricht
Heeft u een kreet van schrik geslaakt, waar zijn mijn daden op gestoeld, uitgedacht en uitgedicht
Nooit meer zal ik iemand storen, nooit meer trek ik aan de bel, geen bericht is goed bericht
Een laatste woord heb ik nog wel, laat nog eenmaal van mij horen, nooit gedacht maar toch gedicht
Nooit meer denken, nooit meer dichten, op de valreep iets geschreven
Een woord van troost tot u te richten, u te dienen op uw wenken, een kleine steun om mee te geven
Morgen schijnt opnieuw de zon, morgen zingt de merel weer
Sla niet bedroefd uw ogen neer, wat als gedachte ooit begon, keert als gedicht op aarde weer
Nooit meer denken, nooit meer dichten, nooit heb ik iets groots verricht
Een laatste vers als doodsbericht, rust zal alle pijn verlichten, uitgedacht en uitgedicht