To write poetry after Auschwitz is barbaric
(Theodor W. Adorno)
in de geur van haar frêle handen ligt de Walvisman ingebed een jonge huid die elk spoor absorbeert biedt geen weerstand onder rubberzolen kraakt het geharde kruis in witte vlagen van de resistente letterzetter die feilloos het sparrenbos verminkt, kronkelt een meander doorheen een verloren stad met ijzer onder roestige wagons, die elkaar geen adem gunnen, splitst ijle lucht de naamlozen tot bloedens toe een schaduwschim snijdt het schrale schild van de wereld aan stukken achter blok 10 landt met de precisie van een V-2 raket vlinder 63542 op de papieren wereld van het binnenplein waar anders haalde zij haar tinctuur vandaan? alleen de herder weet in welke richting het doodseskader is gemarcheerd hij blaft driemaal kort om de bestemming 'niemandsland' vrij te geven flesje wilde liguster om haar leest, vleugje hamamelis achter het oor, muskus op de dijen omwille van ratten in de barak - om vluchtpogingen te maskeren kleven er donsharen als klimplant tegen het prikkeldraad naast de restanten van een hoogbejaarde godsdienstleraar schitteren gouden tanden een knokige vinger wijst willekeurig iemand aan die bij aankomst nog bestond ginds roept ze, ginds, en schraapt de laatste waan uit cementvoegen met het vastknopen van de Walvisman aan een touw gaat alle hoop verloren in het portaal van een verlaten wachtkamer zuigt geïnhaleerde honger zich vacuüm daar waar je het gelaat van uitgedoofde zielen kan ruiken twijfelt ze of een stap in hun richting volstaat om de ontbinding te laten stoppen in de volgende kamer krabt een morbide kater het kruit van lege kogelhulzen naast wat onbezoedelde helmen rust een klomp verse aarde ze plant er de zaadjes van het nog groene gras dat in haar schoot verscholen lag de kiem van gesmokkeld verraad houdt stand lijn na lijn neemt een vijandelijk lichaam het loopgraaf in onder een brakende hemel groeit het verlangen kanonnenvlees danst tussen stukgeschoten mijnkraters aan de einder doemt dwaallicht op tot de glooiing overgaat,
in graanvelden breekt het stille glas van vermolmde maskers ze durft de Walvisman amper aan te staren wanneer haar laatste stukje
bewustzijn overloopt in de littekens van het achterland weerstaat de houterige pas van het verzet, smoren de schoonheidsvlekjes in de plooien van haar lies, verstuift de bittere smaak van verderf over duizenden meters slachtafval doordrongen
smeulen botten, branden huiden in alle waters
vluchtend kind