er is geen stamboom die in nadagen
zijn rotte namen verliest achter
gesloten deuren waar kinderen schuilden het
leven kromp zweerden tijd alle wonden de
meegenomen vuile was gespiest aan
ijzeren rekken stijf als palingen in het
rookhok hangt al jaren binnenkamers boven gesloten
ramen groeien donkere schimmelsporen op het
behang tocht een bedompte storm met
vochtig hout is het moeilijk vuur stoken je te warmen ogen
ontwaterden in de baaien winkeldochters die
drenzend aan het zweefrek het roepen
in graffiti verstomden als vreemden lopen
wij ruggelings om de
eindstreep niet te halen bang
eenzaam te sterven na de dood