Biografie van Neel Mosman

Neel Mosman is de dichtende tak van Cornelie Samsom. Toen ze een jaar of tien was las ze op een keukendeur een gedicht van K. Schippers: Jij hebt de dingen niet nodig/ om te kunnen zien/de dingen hebben jou nodig/om gezien te kunnen worden. Hè? dacht ze vrolijk en verwonderd. Wat bedoelt deze schrijver? Vast verliefd, dacht ze nog. Wat ze zag was een nieuwe vorm van taal: je herkent alle woorden, en toch zie je de wereld met andere ogen. Poëzie lezen betekent voor Mosman kijken, en compassie. Gedichten schrijven doet ze sinds haar veertiende.
2019
  • Nr.
    Titel
    Tekst
  • 1
    4425

    Niet Meer

    Top 100
    Ik had mee kunnen werken, daadkracht volgens protocol kunnen instuderen.
    Mezelf zou ik aan intelligente analyse onderwerpen, even vivisectie plegen
    pootjes vastgebonden op een plank, met pincet de losse onderdelen duiden
    identiteitsproblemen, matige emotie regulatie, theatrale trekken. Een casus
    ontsproten aan beslisbomen en het wonder der classificatie stapt geruisloos
    door licht dat op wasgoed valt, voelt geen verlangen op de tast naar sporen
    te zoeken, het droomt niet over hoe moedige vissen je uit het wrak bevrijdden
    en soms laten leegte en wanhoop zich effectief verjagen met nieuwe schoenen.



    Ik dacht aan ruisend riet, hoorde de waterkant zag iemand
    aan mijn tafel zitten, minzaam de brief lezen die ik je schreef
    de verveling onder de vraag, wanneer het nou eens over was
    drijvend als drab op water ijzige sliblaag onderin, er klonken
    verschillende diagnoses, genoeg om een lijk mee in te vriezen. 



    Dood neemt gezichten af, behoedzaam tussen twee handen
    op een ochtend keek ik recht in mijn dromerige poppenkop
    ze liet mijn huid los in de nacht dat je verdween, plastic
    holte vol behendig behaagziek zaagsel haar serene glimlach
    rood in wit bestoven oppervlak, waar je alles in kunt lezen.



    Niet langer. De zee ruimde je lichaam en jij bent hier
    deze plek vol geluiden van toen we nog zwommen
    zo het water in sprongen, als dat geesten zijn
    mij dat een zottin maakt luisterend naar een oud hart
    ontwakende stemmen, dan is dat zo.
     
2017
  • Nr.
    Titel
    Tekst
  • 1
    10022

    Blijven

    Top 100
    Blijven
     
    Er groeien schubben op dit been,
    schuldig geheugen van wat onder water moest blijven
    een glibberig dier dat ’s nachts van het bed glijdt
    om nog één keer naar jou te kijken.
     
    Vergeten. Kon het maar chirurgisch
    met een scalpel weefsel laten wijken
    handen die zakelijk spartelend vlees verwijderen
    in naam van stabiliteit, wildgroei die wraak neemt
    met één achterblijvende cel de kans op overleven
    is gunstig als ik zwijg en mijn best doe
    daar is over nagedacht
     
    De liefde kijkt toe terwijl ik met een schort voor
    mijn onderarmen schrob dus
    dit is het, zeg ik.
     
    Desinfecteren bij de wastafel, hopen
    dat het wegblijft in een hemd verweven
    met de man die je hier naar toe bracht
    de stof ruikend naar kind, zijn armen om je middel
    als hij weg is, hij houdt van je
    om je vissenhuid.
     
    Dit is mijn huis.
  • 2
    10049

    Kaal

    Top 100
    Kaal
     
    Verderop verzuipen we onze zintuigen
    bewegen onze lichamen soepel radiografisch
    bestuurbaar tussen de zware jongens, dansen
    in een tollende ruimte waar sneeuw onder zwart
    licht op je schouders gloeit, ik de angst in je veren voel
    hoop als dauwdruppels op de wanden ligt het ritme
    bokt achter onze slapen. Braken doe ik in een hoek
    de plee zoiets van onbegaanbaar, mijn jas raakte zoek
    je gezicht vloog tegen het raam te pletter iemand zag
    een vlerk uit je t shirt steken.
    .
    Hier komen we tevoorschijn, twee schuwe dieren
    in een slapende straat. Rousseau die schreef over vrijheid
    hangt in de etalage maar wij weten het niet,
    onderkoelde anesthesisten die zich overal uit lullen
    onze geheimen ontkoppeld in de hyperstilte, niets
    en dit, nu. Ik denk aan de open plek in je haar
    een oog van huid waarop niets wilde groeien
    de pet die je droeg als de zon fel was.
     
    Wil je mijn jas vraag jij, voor de weg naar huis
    het is niet ver zeg ik en hoor de stadsvogels al
    vervloekte wezens ze overleefden alles, vliegen
    met gerafelde vleugels puisten of één poot
    wat als we blijven zwijgen
    op een dag onvindbaar zijn.
     
    Kou masseert mijn armen, mijn fiets wankelt
    aan de hand die in gedachten je wang,
    het spoor van bloed op je lippen streelt.
     
    Later, zeg ik.