Ik denk aan die keer dat de meisjes werden gerangschikt op risicofactor
en aan het buurthuis dat rook naar de zojuist aangezette verwarming
aan die keer dat ik per ongeluk het kindeke Jezus van de miniatuur kerststal inslikte
en hoe dat jaar zijn kribbetje leeg bleef omdat alle winkels zonder uitzondering
gesloten waren op zon- en feestdagen en aan hoe ik mezelf wijsmaakte dat zolang ik niet
zou kijken of het uit mij was gekomen, ik altijd iets heiligs in me zou hebben
aan wat we te bewijzen hadden en aan het stedelijk gymnasium
waar ik twee jongens met een liniaal achterin het fietsenhok zag verdwijnen
aan hoe ik de hechtingen in mijn lip na het trampoline-incident probeerde los te peuteren
en aan de koosnaampjes die mijn moeder me gaf om me klein te houden
aan de spijkerbroek waarin mijn knieën het dunst leken die ik droeg toen ik Justin ontmoette
en aan Maartje die me vertelde dat het de eerste keer wennen was maar het daarna alleen maar
mee zou vallen en aan hoe goed ik was in mijn ogen dicht houden en aan hoe ik hem vroeg
om niet in mijn haren klaar te komen en aan hoe hij dat toen toch deed en aan hoe hij niet geloofde
dat ik iets heiligs in me had en aan de laatste keer dat ik hem zag
aan dat ik op mijn mondeling Frans loog dat ik wiskunde ging studeren
omdat dat het enige was waarvan ik wist hoe ik het moest zeggen
aan de manieren waarop grootheidswaanzin en minderwaardigheidscomplex in elkaar pasten
en aan hoe het einde van de zomer het ergste was dat kon gebeuren