We veranderen nooit, zegt ze We blijven altijd het zelfde, maar ons softijs wordt zachter We rijden eindeloos rondjes door de drive-through, betalen in engelennummers Het grootste deel wachten we
Mama, kristalkind, sinds Het Begin al wakker Ze was altijd al wakker, nam de nachtdienst op zich en staarde naar de sterren de gouden M deed haar denken aan Michaël
Bij zonsopgang at ze een McMuffin Vanuit de breakroom beloofde ze haar volgers dat ze bij ze zou zijn tot het einde Dat ze in elke vorm, hoe dan ook, de weg zou weten
Jezus, Marilyn, Jeanne We hebben haar gekruisigd, zoals altijd Haar gebalsemd en berouwd in een slaapzak in kerstlichtjes, in glitter Nu is het weer aan ons om te wachten
2
5333
Hachiko
1e ronde
en dan, op de Laatste Dag, wanneer de bliksem flitst als de foto aan het einde van een attractie, of eigenlijk, een paar dagen later als de laatste noodstroomgenerator het leven laat ligt begraven onder het as van Yellowstone of De Bom de Droomvlucht waarin een fee voor de laatste keer haar animatronische wimpers knippert
dan klinken de laatste tonen van het lied van de lantaarnpalen langs de Pardoes Promenade ze zingen over sluitingstijd en de parkeerplaats en hoe je het makkelijkst uit kan rijden tot ze in één keer piepend sterven
en langs de snelweg naar huis roepen de neonborden nog één keer naar ons dat we moeten kijken dat we Coca Cola moeten drinken dat we hier moeten afslaan
2020
Nr.
Titel
Tekst
1
8168
*
Top 100
toen ik zestien was zei Pieter dat hij God in alles ziet als de scheur in een stoeptegel een cijfer vormt is dat een teken een stoplicht dat precies op rood springt is onderdeel van Het Plan zo hebben de God in mij en ik samen vaak genoeg de bus gemist
om de bus te halen moet je langs de kliko’s met vlinders en huisnummers vergeeld in de zon als de foto van de vermiste parkiet die in het bushokje hangt
Pieter vertelde me dat zijn eerste natte droom een visioen was van een vrouw die precies op mij leek hij droomde al van voorbestemming van ons, van zijn handen en mijn lijf toen ik nog in de brugklas zat
loop verder langs de mannen die elke dag voor de Albert Heijn staan te leunen tegen de fietsenstalling naast de winkelwagens zien ze de planten die aan de balustrades van hun balkons hangen te sterven ze blijven je aankijken tot je antwoord geeft
op de dag dat hij bij me wegging zei Pieter dat God zich waarschijnlijk had bedacht en toen ik stopte met zoeken vond ik zijn voorletters niet meer in de platgetrapte kauwgom op de stoep
dus ik kniel bij de kliko’s, voor de mannen bij de fietsen draag ik psalmen in het bushokje bid ik de parkiet Gods zegen voor zijn bedevaart
en als ik de bus mis kan ik alleen maar zingen terwijl ik mijn ogen op de hemel boven het wazige glas van het bushokje richt
2019
Nr.
Titel
Tekst
1
6897
*
Top 1000
Ik vuur het hagelkanon mijn pruimen, mijn peren kersen, mijn huid. Het land van de buren de fles wijn die ik ervoor terugkrijg en de zomeravond die we ermee in de schuur spenderen. Jouw huid.
Ik donder terug, vermink wolken met schokgolven saboteer hagelvorming elke zeven seconden berekenen ze mijn afstand tot hen.
Je mompelt de woorden hectopascal en werking niet bewezen. Elke dag kom je trager uit bed voor het fruit dat nog groen is de auto’s van onze vrienden voor de zwerfkat die we nog willen redden de kievitseieren de wijn voor de vrouwen op het nieuws met hun handen vol ijsknikkers voor het opblaasbadje, dat we in de tuin laten staan en ons, pootjebadend, tevergeefs, morgen.
2018
Nr.
Titel
Tekst
1
7778
*
Top 1000
ik word ongemakkelijk van zeesterren het is niet geruststellend dat ik aan een meer zit een kind heeft een kuil gegraven via een geul verbonden met het meer het meer is minder vol nu, opgelucht 'toen ik zo oud was als jij droeg ik zwembandjes in het opblaasbad' als ik probeer te pootjebaden in de kuil, word ik geslagen met een plastic schepje ‘ik weet dat je ze nu nog steeds draagt, en waar je ze verstopt’ het kind beschermt de kuil met een zandmuur ik wijs naar een man die de reling beklimt, roept dat hij naar zee wil zwemmen, zonder mij ‘jij zal dat nooit durven, ze laten hun geslachtscellen vrij in zee en aan de kant wachten ze je op in de getijdenpoeltjes’ hij vormt zich tot kanonskogel en springt van de brug zijn inslag duwt het meer naar ons toe ik graaf mijn zwembandjes op ‘je angst voor zeesterren is geen reden om op te geven’ het kind heeft de man niet gezien, wordt gegrepen door het water en dobbert weg
ik roep na; ‘versier de brug voor me het beton waarop de pilaren steunen de verborgen spaken tussen het wier’ niemand kan het kind nog voor me vinden maar ik heb het tot de avond gered de kuil golft vol, de geul slibt dicht