Ik wil niet vervelend zijn, maar je sterft verkeerd.
Je aandacht zit er te veel bij, dat hoort niet Misschien voelde je ongepaste jaloezie toen je naar Undercover Boss keek en de werknemer vertelde dat zijn vrouw maar kort te leven had. Het bericht van een pakketbezorger: ‘Wij zijn er dit jaar tussen mei en augustus.’
Wat een geluk, zoveel duidelijkheid.
Wat moet je met de wetenschap dat er in je agenda niets te omcirkelen valt om naartoe te expireren? Hoe zorg je bovendien dat je dit een beetje doseert?
Wist je dat jouw gezicht nu al meer lijkt op dat van je oma, dan op dat van de baby in je geboorteboek?
Wat was het hoogtepunt van de avond: Het feest van de vrouw of dat ze na afloop euthanasie pleegde? Had het los van elkaar de krant gehaald?
Hoe overwin je de dood als je doodgaat van angst?
Je moet begrijpen dat er geen aanwijzingen zijn zoals het McDonald's bord langs de A2 waardoor je weet dat je bijna thuis bent. Je hartslag is geen leger wordende pot pepermuntjes. Je hoeft niet te stoppen met bewegen om er vast aan te wennen, het overkomt je wel. Er is niet genoeg eikenhout om het af te kloppen en kraaien zijn gewoon zwarte vogels.
2019
Nr.
Titel
Tekst
1
6989
Stoel
Top 100
Ik leg mijn vinger in een nerf op mijn huid, voel dat ik verword tot lijnen op de knoestige buik van een walvis die grof als dynamiet de oppervlakte breekt en zucht voor ze zich de schittering in werpt, opgeslokt in kolkend grijs. Hoe ik hierin oplos, samenval, het water word. Het was zalig, zalig dat zout in mijn wervels! Inslinken en uitzetten over dammen, dijken, ruwe stranden, in rivieren en stromen langs dorpen waar jonge meisjes met kleien potten en droge lippen delen uit mijn massa scheppen, me druppel voor druppel drinken. Dat ik ze word, van weinig waarde want ik draag zeevruchten tussen mijn benen, de gebroken schelpen snijden in vingers van een man die ik niet kan worden. Ik word wel een besneeuwde bergtop, een lawine die vijf kinderen meeneemt, een bosbrand, een scheermes, de kliffen van Moher, een rode Fiat Panda, de krant van morgen, geen man. Ik ben een meisje, en voor even, een seconde of drie word ik een stoel.
Antwoord op het gedicht ‘STOEL’ van Marije Langelaar