Biografie van Bas Kwakman

Bas Kwakman is schrijver, beeldend kunstenaar en cultureel organisator. Van 2003 tot en met 2019 was hij directeur van Poetry International Rotterdam, organisator van het jaarlijkse Poetry International Festival en de website PoetryinternationalWEB. In 2018 ontving hij voor zijn bijdrage aan de internationale poëzie in Mexico- City de prestigieuze Ioannes Paulus Bressensis Award en in 2019 ontving hij de cultuurpenning van de stad Rotterdam voor zijn bijdrage aan de internationale positionering van Rotterdam als poëziestad en de vergroting van de belangstelling voor poëzie in Rotterdam en daarbuiten. Kwakman is oorspronkelijk opgeleid als beeldend kunstenaar en docent kunstgeschiedenis/ kunstbeschouwing. Na diverse studies op het gebied van (cultureel) management en marketing werd hij organisator en programmeur op het gebied van literatuur, beeldende kunst en hedendaagse muziek. In 1996 was hij initiatiefnemer en mede-oprichter van Tortuca, tijdschrift voor literatuur en beeldende kunst. Kwakman publiceert regelmatig in internationale media over poëzie, muziek en beeldende kunst. In 2014 verscheen het boek Een stem van paardenhaar (Azulpress) dat hij samen met dichter Lies van Gasse naar aanleiding een reis door Mongolië maakte. In maart 2017 verscheen Hotelkamerverhalen (De Arbeiderspers) met verhalen en beelden van zijn hand en in mei 2019 verscheen In poëzie en oorlog (De Arbeiderspers), een persoonlijk verslag van vijftig jaar Poetry International. Momenteel werkt Kwakman als uitgever (Uitgeverij Kwakman&Smet), docent poëzie (SKVR), schrijft aan een roman en een poëziebundel, is actief als adviseur en coach, exposeert regelmatig en treedt op met cellist Hans Woudenberg (ex-Doelenkwartet en Asko Schönberg).www.baskwakman.nlwww.arbeiderspers.nlwww.kwakman-smet.nl
2020
  • Nr.
    Titel
    Tekst
  • 1
    684

    Het Kind

    Top 100
    Het kind
     
    Een groot vlak blauw. In het raam soest een kind – ooit een grote naam in het vijf-tegen-
    vijfsysteem. De draden in zijn bloed, het recht op duisternis, de liefde voor lopende vogels en
    zijn hele bezit verdeeld over de juiste kleurbaden.
    Hij wacht tot zijn werk droog is en wrijft dan het rubber weg. Wat rest zijn vijf wilde raven, die
    aan de andere kant van de rivier een pasgeboren lam uiteenrukken.
     
     Ben ik nu vijf of vijf en een half? Aan de ontbijttafel snijd ik de messen door. Ik mis een
     been en een staart. Ik heb een Germaanse fascinatie voor auto’s, boten en treinen en vaak
     word ik wakker met de gedachte dat mijn bezit niet in de goede vakjes ligt.
     Vader heeft een bijl, die hij willekeurig heeft gekozen en opgehangen. Ik heb ook een
     fascinatie voor die bijl. Vader is zijn halfwaardetijd inmiddels wel gepasseerd.
     
     Op de rivier een raderboot voor toeristen met twee melkkoeien aan boord. Daarachter
     slingert een man in een plat rechthoekig bootje, dat met een glinsterende grijparm de
     takken uit de buurt van het rad probeert te houden. De raderen van de boot zijn scherp als
     de bijl van vader. De man en het bootje komen erg dichtbij.
     Ik denk dat de koeien in het vooronder staan. Ze zijn ziek. Ze lopen gek, trillen, plassen
     de hele tijd en spreken erg onduidelijk. Er groeien vleugels uit hun rug. Vader wil er niet
     over praten.
     
     Wanneer ik bij de indianen mag ga ik de paus vermoorden. Ik draag dan een bont pak
     van kiwiveren. Op mijn zwarte, rubberen laarzen teken ik met krijt sportschoenen en ik heb
     een blaasbalg aan mijn riem. Ik zal vooral 's nachts reizen. Overdag hang ik aan een balk
     tussen de koeien, maar op vogelteldag kom ik naar buiten. Ik ben dan onzichtbaar.
     
    Het lam is bovenlokaal uitgerold. Het kind drukt zijn bezwete voorhoofd tegen het blauwe glas,
    dat in oude tranen de sponningen breekt. Een van de raven is op hem afgevlogen en tikt tegen
    het raam. Jij krijgt een naam, zegt het kind.
  • 2
    685

    Sneeuw

    Top 100
    Sneeuw
     
    We reden schouder aan schouder met een boom achterop,
    Dampend warm, de kluit nog zompig, de kruinen
    Hoog boven onze kaalgeschoren hoofden verstrengeld.
     
    We speelde zijn muziek in een bijenkorf van grotten,
    Graven op een muisgrijze heuvel, vaalgroen licht
    Op het domein waar alle losse geluiden samenvielen.
    Als we heel hard bliezen werden ze allemaal wit.
    Gradaties van kleur die we uit de partituren draaiden.
     
    Wie zadelen we hier nou eens mee op?
    Als er een wegvalt, valt de andere om.
     
    Overgave leende zich goed voor zijn muziek.
    Circulair ademen, de angst iets kwijt te raken –
    Het werd soms zo groot dat we het er maar bij lieten.
    Elkaar waarschuwen leek de enige mogelijkheid.
     
    Nu het schrijven te zwaar wordt, sluiten we zijn ogen.
    Hij hield altijd al van het ongekunstelde zwart.
    Slapen gaat beter zonder ideaal en inmiddels
    Schieten ze toch wel over hem heen.
     
    Als we het wit uit de zender draaien,
    Dan hoort hij vanzelf hoe alles terugkomt –
    Hoe de klanken elkaar boven zijn hoofd omhelzen.
    Nu hij verdrinkt krijgt alles samenhang.
     
    We hebben zijn fiets weggehaald, de bladeren geveegd.
    Een gang, een straat, een tunnel op weg naar buiten.
    Alles is nu om hem heen – iets groters is er niet.
    De toekomst is sneeuw.