Ik kwam ooit een steen tegen waarmee ik een relatie kreeg. We waren even oud, ik was twintig en hij plus zes. We wilden wel maar konden niet met elkaar overweg. Niemand had verteld dat vinden ook misgrijpen kon zijn.
De wereld die ik kende was niet beter dan die hij opriep. Zo nam ik mijn toevlucht tot wat me werd gegeven, een stem die de richting wees of sprak van een aards genoegen. We vreeën in een koelcel en kwamen erop terug.
We bestaan minder dan we denken, wij die onze gil verbloemen.