Ik heb mezelf op bedevaart gestuurd.
Twijfel opgeschort, verwachting aangegord.
Vooruit jij, één voet voor de andere
en door door door tot je de plek ziet.
Dan op de knieën. Maak je zakken leeg.
Wat heb je nog te offeren? Moet wel iets zijn
dat je zult missen. Voor minder heeft geen god
het ooit gedaan. Wat zeg je, je verstand?
Had je dat niet allang verloren? Kom,
geef op dat hart. Leg het hier neer, zeg hardop
wat in je hoofd zoemt en geen ander horen mag:
Dood iedereen, maar laat mijn liefste leven.
Het is zo’n dag waarop alleen verkeerde woorden
samen met hem opstaan, zich uitrekken, pontificaal
voor hem gaan staan. “Weet je nog wat er gebeurde
toen je ons gebruikte?” Hij weet het weer.
Het eerste uur vraagt nog niet veel, misschien kan hij het
in de waan laten dat alles bij het oude is. Hij acht de kans
niet groot, heeft het te vaak gedaan, zo’n uur is ook niet gek.
Voordat het om is heeft het hem al drie keer uitgelachen.
Oké, nu geen paniek. Er is niets aan de hand wat je niet kent.
Check je agenda, zet overal een streep door. Trek de telefoon eruit
en zet de bel af. Kruip weer in bed, dekens over je hoofd.
Hij hoort het bloed dat in zijn oren gonst. Het vloekt, het scheldt.
Hij is hier niet, ligt in de zon, neuriet een wijsje dat nog niet bestaat.
Het helpt, verdomd, het helpt. Kan het zo simpel zijn?
Bedenk een lettergreep en nog een. Proef ze. Pas ze aan elkaar.
Zeg a – e – i – o – u en steek je tong uit. Grijns.