ik wil een vriendin
niet eentje die
op het einde van de dag
vraagt hoe mijn dag was
maar eentje
die vraagt of ik me
nog lekker heb afgetrokken
en niet wacht tot ik antwoord geef
een man zei tegen mij:
jij bent op zoek naar geluk
maar er zijn belangrijker zaken in het leven
hij stond op het randje van de wereld
en ik was halverwege
mijn vleugels waren bijna weg
het kaarsvet was weer eens gaan smelten
het droop over mijn wangen
het stolde in mijn mond
maar met een laatste zuchtje wind
kon ik nog net in lichtheid zweven
ik wist gelukkig waar ik was
en waar ik gelukkig zou willen zijn
luisteren naar het nutteloze
naar riolen vol gekken
die net als ik op school zaten
en vervuild water dronken
wist je dat de lucht dunner wordt als je lacht?
elke ochtend bij ’t ontbijt
check ik de datum van de krant
God verhoort nog daag’lijks mijn gebeden
ik ben niet opgeslokt door mijn gedachten
nog niet verwoest van binnenuit
ik wist me zelfs nog aan te kleden
ik teken een kruis van hagelslag
twee streepjes zijn voldoende
toch ben ik niet tevreden
er moet beschuit bij, volkoren beschuit
en boter heb ik nodig, bevestiging
anders val ik naar beneden
Jezus Christus, wat een held
een geboren ster, hij wist het, maar hagelslag
dat hadden ze niet 2000 jaar geleden
het was op een zondag
en opeens viel mij op:
mijn aanwezigheid in ons gezin is overbodig
dat gold ook voor de maandag
ik had bruine bonensoep gemaakt
het hadden witte bonen moeten zijn
op dinsdag zat de wc verstopt
ik probeerde dit op te lossen
het was geen succes
op woensdag bracht ik een vriend
naar het ziekenhuis
hij overleed onderweg
mijn overbodigheid bereikte op donderdag
een hoogtepunt
toen ik de krant uit de bus haalde
er stonden schokkende plaatjes in
daarom besloot ik op vrijdag
een stuk van mijn vinger af te snijden
dat leverde op zaterdag veel aandacht op
iedereen hield me net iets langer
en steviger vast
dan nodig was
het deed meer pijn dan gedacht
(ik raad iedereen af bij zichzelf een lichaamsdeel af te snijden;
wat je bij anderen doet, moet jij weten)
de week erop snoot ik mijn neus in de wasbak
deed melk in mijn koffie
en nam de telefoon op
dat deed zij normaal nooit
seks is het begin
seks is het einde
op een winterse donderdagochtend (-20 graden) kopte de Finse kwaliteitskrant Ilta-Sanomat:
myllylää
lyodään ja
härnätään!
en ik vroeg me verwonderd af waarom ze in Finland niet meer bekende dichters hebben
ik heb geen tijd voor geduld
als ik buiten kom
krab ik direct alle korsten open
ook die niet van mij zijn
op een haastig toastje kaas
begint een krachteloos
ochtendmarcheren
blind paraderen in hondenpas
25 minuten lang
val ik voorover
zonder een spier te bewegen
het kan
onderweg vermoord ik de postbode
en bezorg zijn pakketten
bij alle ongeadresseerden
die ik ken
ik heb geen tijd
bijna leeg wordt leeg
en leger nog
tot jij strijdend tegen slaap
en dood
mijn vinger grijpt
even heeft die vinger
de tijd in jouw hand
het geduld om zachtjes overeind te komen
naar de uitgang van je adem te wandelen
‘doe het maar eens goed’
zei de dichter
dus ik nam de wortel
in mijn klauwen
brak ‘m af
en ging de tunnel in
tjonge, wat een end
tjonge jonge
‘kom daar nog maar eens uit’
zei de dichter
het is me niet gelukt
ik zit er nog steeds
geen eind in zicht
niet eens een nooduitgang
geen lampjes
niets
alleen de dichter
die roept
‘niks aan de hand,
water blijven drinken’
ik zag twee benen uit de berm steken
het waren niet de mijne
knoestig, krom en vol met littekens
ik sloot mijn ogen en bad
geef dit onderstel een nieuwe kans
leer ze leven lief te hebben
het is slechts weinige gegeven
over water naar U toe te komen
we blijven steken in de modder
of bewegen ons als houten klazen
we hebben ferme knieën nodig
om onze last te kunnen dragen
ik rende door op zoek naar tekens
en stak ze alle in mijn zak
maar niemand zag wat ik gedaan had
en niemand merkte het verschil
een prachtig meisje dat naar buiten kwam
keek mij slechts vluchtig aan en zweeg
alleen een kleine jongen met een hazenlip
vroeg waarom ik in zijn tuin lag
30 april was de mooiste dag in mijn leven
ik zei voor het eerst ‘ik hou van jou’
zo zacht dat ik het zelf niet kon verstaan
jij keek me aan, lachte lief en zei even zacht niets terug
ik was erg gelukkig
het land keek vol afgrijzen toe
dit kon alleen maar misgaan
men was geschokt
en ik begreep het niet
ik had alleen maar een ijsje gegeten
uit jouw mond
terwijl mijn handen zich aan je onderkant vergrepen
steeds wanhopiger
pas in de auto op de weg terug
hoorde ik dat jij was overleden
ik schrijf nu wat ik nooit zal durven zeggen
er staat een man die zich bedenkt
of toch
hij krabt zich op zijn rug
dan op zijn buik
hij weet het ook niet
jeuk doet rare dingen
net als verlangen
er is een dun huis op een berg
een vos met een dikke staart
mijn arm valt in tweeën
maar het was het waard
je vast te houden
loslaten kan altijd nog
net was ‘ie open, nu is ‘ie dicht
net nog oranje, nu fel verlicht
de lucht is stil en in mij bloeit jouw jurk
en als ik die jurk dan ook nog wil ontwarren
zou je bijna kunnen spreken van een gedicht
maar zo poëtisch blijft het nooit
als de avond eenmaal valt verschijnen mijn narren
die steevast bij het zappen door de nacht
om een pornokanaal blijven lachen
ze trekken jouw ongewassen slipjes over hun hoofd
en dansen hun wildste dans
biologisch gezien blijven ze heel dicht bij zichzelf
aan begin of einde nooit gedacht
ik wel
ik ben door je babygaatje gekropen
ik kan niet meer terug
ik plak je tegen het raam
op de veertiende verdieping
zodat iedereen
met een lange nek
je vol schaamte kan bewonderen
mijn blonde heldin
je klaagt niet over de kou
die ondanks de dubbele beglazing
je huid nog bleker maakt
dan ik ooit heb gedroomd
je wacht gelaten
tot ik je lospeuter
wanhopig op je begin te kauwen
op zoek naar die smaak
die ene smaak
die jij me gaf
en jij
jij loopt leeg
je ogen gesloten
voor alles wat ik ben
terwijl de huishoudster zelfs mijn onderbroeken strijkt
is de vermoeidheid neergedaald tot in mijn genitaliën
het is echt niet omdat ik zo slecht slaap
of omdat ik een hekel heb aan het hysterische gekrijs van mijn moeder
maar er zijn gewoon iets te vaak van die dagen, tegenwoordig
dat ik de wereldproblematiek niet opgelost krijg
gelukkig is er altijd nog het verpleeghuis bij mij om de hoek
die mensen nemen tenminste nog de tijd om naar mijn verhalen te luisteren
ze knikken begripvol als ik me beklaag over mijn nieuwe vriendin
ze lachen om mijn smakeloze grapjes
met een aan onwaarschijnlijkheid grenzende gretigheid
zoals ze ook het eten uit de gaarkeuken naar binnen werken
driemaal daags, vloeibaar, vlekkerig
volstrekt vanzelfsprekend kauwend op de vermicellisoep
wie kan ik bellen als het stoplicht op rood staat?
blijf staan
links rechts
halzen reiken remmen wegen lichten flikker op
had ik dat maar nooit gezegd
groen
groen
groen
stop, hou op, niet doen, stoppen nu
groen
geen oplossing
waar moet ik
het omgekeerde is
was omgekeerd toen sukkel
ga weg
weg glanzend hard
niet glad
wel goed om af te glijden
links rechts
zonder armen of benen
zo gebeurd
brave Hendrik
hard werken voor het vaderland
zonder vader
het gaat altijd anders dan je dacht
waar moet die woede nou toch heen?
(het wordt al minder
na het eten is het weg
als spinazie in de overgang
van tand naar vlees)
de krant leest mensen met succes
mensen zoals ik
maar dan anders
zij wel
zij keken nog een keer naar links
jij stuurde me wind
en water
alles wat nodig was
om aardig te worden gevonden
van pure dankbaarheid
viel ik bovenop je
ik zoek al een hele tijd
een straat waar ik ooit geweest ben
er reed een tram voorbij
en jij was daar
ik raakte alleen je truitje aan
je zwenkte zijwaarts
en schuurde over mij heen
in een straat waar ik ooit geweest was
en die ik al heel lang zocht
omdat er een spoor doorheen liep
waar ik mijn voet verstuikt had
een pakje kauwgom was verloren
dat zich nu nog herinnerde
hoe koud het was die avond
en hoe hard mijn huid
en hoe wanhopig we op elkaar kauwden
het was heel gezellig
we lachten veel
we aten goed
dronken wijn
ik zei niks
ik had geen seks die avond
het was voor iedereen beter geweest
als dat wel was gebeurd
ik schreef dit gedicht
op de laatste dag
dat ik u zag
en telkens begon ik opnieuw
en weer won een slecht gedicht
nou ja, slecht, slecht
wat is slecht
in ieder geval was het veel minder dan het mijne
en het was een verhaaltje
geen gedicht, no way, het was geleuter
met vreselijke woorden en combinaties
zoals vrede en een kleuter en een emmertje
zo makkelijk, nou ja, makkelijk
wat is makkelijk
goedkoop, ja, dat is het
van dat effectbejag waar jonge, blonde
langbenige vrouwen met een bril patent op hebben
ze zijn ook allemaal spiritueel
en ze kijken zo blij altijd
nou ja, blij, blij
dat is zacht uitgedrukt
ze stralen, geven bijna licht
en ik?
wat kon ik doen?
ik gaf haar die avond mijn slechte hand
een vreselijke hand
schurend zacht, goedkoop en hard
recht in haar gezicht
ik weet alles wat gaat gebeuren
de vrouw die naar de container loopt
de kat die omkijkt als ik fluit
maar vlug zijn kop afwendt
omdat ik er niet toe doe
de vaatwasser die in de juiste houding springt
mijn wervels die kraken
als ik me omdraai naar jou
ik weet alles
er staat van alles te gebeuren
ik pak een stoel of niet
en loop rond
kijk naar het licht dat langzaam een foto wordt
en dan wegsterft
de geluiden die ik maak als ik de trap op ren
de mortel van de dakpan die loslaat als ik duw
de honden die één voor één beginnen te blaffen
de man – altijd een man – die als eerste schreeuwt
dat ze hun bek moeten houden
ik weet precies wat gaat gebeuren
het onophoudelijke dreunen van de ketels
het zoemen van de koelkast
het trillen van mijn hand
het stopt nooit
ik weet het
en ook de vogels in de schemer weten het
zijn blij als ik ze ’s ochtends roep
dat het weer tijd is
om alles wat gebeurt
alles wat gaat gebeuren
de auto’s die elkaar in de bocht
de kerkklok die zo bang is zich te vergissen
dat hij twee maal slaat
makke schapen die elke keer opnieuw schrikken
(ze hadden het kunnen weten)
gedachten die een vervolg proberen te verzinnen
een verband zien, het zicht verliezen
de mist van de wereld die mijn kant op valt
maar mij net niet weet te raken
het fruitvliegje dat ik met tegenzin moet doodslaan
ik weet alles
alles wat gebeurt
ik weet het
gaat gebeuren
en toch
ik druk nu op start
start
vandaag heb ik op een feestje worsten verkocht
ik verkocht worsten op een feestje dat niet waar was
ze kostten een euro per stuk
maar het was niet waar
het is nog steeds niet waar
lieve moeder, ik heb gelogen
ik kreeg een ongeluk
en werd geboren
einde oefening
wacht, ik luister dit stukje even terug
heb je het al gehoord?
van de zeven de zeven
ze bleven allemaal leven
lieve moeder
ik vind het soms zo vervelend dat u mij heeft gemaakt
dat ik schoonheid herken
en licht kan bewegen
pauze (duurt nooit lang)
het leven is theorie
de dood is de praktijk
geluk is een oneindige gewichtloosheid
die zich verplaatst
met de snelheid van het licht
in de pauze zijn zelfs mensen mooi
zo mooi dat ze het zelf niet weten
ik roep hun namen af
hun namen, de namen van hen die ik zie vliegen
ik schrijf ze stuk voor stuk de hemel in
wie durft een witregel lang zijn mond te houden?
een eeuwige witregel lang
lang genoeg voor een herstart
terwijl god bestaat – foutmelding! –
wacht ik op reparatie
terugspoelen
opnieuw beginnen
beste kleren aan
naakt is overdreven
er zitten brandwonden op mijn rug
dank u, god
dat ik mag liegen
ik heb een hekel aan anonimiteit
dus ik roep maar, ik roep maar
mijn naam is Gerrit Molenaar
EN IK WIL MIJN GENEN KWIJT
ik oefen vol overgave
in de moskee, in de schuilkelder
voor vrienden, voor vrouwen
en vooral voor jou
ik oefen me suf
ondertussen, in een andere wereld
krijsen de heuvels van mijn gedachten om genezing
doe ik een moord voor chemische wapens
wat overblijft, is tekst
kale letters op het gezicht
van een arme sloeber
die spiritus verwart
met eeuwig licht
dit zijn mijn voeten, dit is mijn lijf
het slingert over straat
ik ben een monster dat net doet alsof
het een mens is en tegelijkertijd blij is
als het zijn soortgenoten ruikt
een dikke duivel met stekels
geblakerd door de zon
die schreeuwt om stil te worden
kwijt te raken wat stilte
door geschreeuw verward nog op kan slaan
een droombeeld, een fantasie van vroeger
iets wat even blijft
zolang het er is
ik hoor koeien loeien die al dagen
niet gemolken zijn
ze dronken uit de stinkende mond
van de rivier, namen alles goed in zich op
drink door, joh
zei de ene koe tegen de andere
totdat het slijm uit zijn neus kwam
het stak
het had uit zijn ogen moeten komen
ze likten bij elkaar
hun tongen in brand
zondige boeren
zagen geen enkel verband
tot zelfs de vroomste kerkgangers
hun kleding afwierpen
en met hun misvormde tepels
de dorpsezeltjes zoogden
het ontwaken is nabij
ik neem nog een laatste slok water
want zonder water verdroogt het insect in mij
dat zou zonde zijn
ik tril
adem in
adem uit
met de snelheid van het licht
schiet ik door de gang
vlammen achter mijn rug
doe vanaf nu wat ik wil
u kunt het allemaal naluisteren
ik werd opgenomen
op de vluchtrecorder
er ligt een kopie
op de bodem van de Zwarte Zee
en ik die dacht de mens
te doorgronden met een gedicht
stakker
een lied was beter geweest
een schilderij misschien
maar dat kan niet
het zou onwaar zijn
bovendien niet goed genoeg
wat overblijft, is tekst
kale letters op het gezicht
van een arme sloeber
die spiritus verwart
met eeuwig licht
soms ben ik zo bang
dat ik niet meer denken kan
ik bedoel
niet meer dichten kan
of eigenlijk
dat het niet meer rijmt
ja, dat bedoel ik
omdat angst naar binnen komt
en het gedicht naar buiten
en als zij elkaar tegen zouden komen
weet ik niet wat er gebeurt
ik wil er niet aan denken
de aarde breekt
en jij en ik
het luchtruim in gesleurd
dat is geen angst
dat is een wens
een wens van een bange man
die niet meer rijmen kan
buiten gebeurt het
binnen schrijf ik het op
ik denk aan jou
ik denk aan ik
kijk op de klok
net zo lang tot jij
mijn lieve, lieve angst
mijn liefste
ik raak je kwijt
Ik heb een hekel aan schrijvers
Ik hou van Gerard Reve
Ik heb een hekel aan Kluun
Komt Kluun bij de dokter
Zegt: dokter, ik poep bloed
Mijn vrouw denkt aan aambeien
Dat zit in de familie
Kijkt die dokter in zijn reet
Goddomme, man, zullen we nou krijgen!
Anale kanker, Jezus Christus
Je blijft schijten tot je neervalt
Reve zou geschreven hebben
God is zo vol dampende genade
Hij dacht waarachtig
Dat Kluun een ezel was
Ik wil liefde
Ik hou van Gerard Reve
Ik heb een hekel aan dichters
Conceptuele vlekken maken op het toetsenbord, stoer!
Afschuw veinzen over Piet Paaltjens-achtige alliteraties
Als niemand dat cynische gelul wil kopen
Schijten op schoonheid
Maar ondertussen, ondertussen, onder de lakens
Onder die lieve, luchtige, laffe lakens
Lillende, luizige, lanterfantende lamlendelingen, WEES EEN ECHTE VENT ZOALS REVE
Als een echte kerel
Hijg ik de dood in zijn smoel
Na mijn wanhopige geboorte
Wordt het weerzien toch een zegen
Zoals een huilende ezel mij troost kan bieden
Op een bedevaart vol grootse stilte
Vindt de as van mijn ziel
Geluk in gestorven visioenen
Vroom bloed plengt in stilte
Over Gods vergeten akkers
Schiet het zwerk in
Recht op mijn aangezicht
Beroerde zweetdruppels
Tonen mijn gekruisigd ongelijk
Ik zing nog liever karaoke
Dan mezelf te volbrengen
Ik heb een hekel aan dichters die schijten op schoonheid
Ik heb een hekel aan dichters die vinden dat ze maatschappelijk geëngageerd moeten schrijven. VAL MIJ ER NIET MEE LASTIG! IK WIL SCHOONHEID! IK WIL LIEFDE!
Ik heb een hekel aan dichters die zo nodig moeten ‘voordragen uit eigen werk’
(wordt vervolgd in deel 2)
Ik hou van Gerard Reve
Jezus, Lam Gods, Heilige Genade
Had U dat ook
Telkenmale bij het opstaan
Het verrijzen van Uw Koninkrijk?
Het wonder van Uw Schepping
De schaduw van Uw Liefdesdorst
Openbaring van Uw oneindige Oprechtheid
Stormachtige Zondvloed
Blind vanaf het Kruis
Geschoten op een onbevangen hertje
De Dood te overwinnen
In Uw onmetelijk Aangezicht
Alleen U wil ik behagen
Gerard Reve hield van God
Gerard Reve hield van Maria
Als dromen uit hun diepste holen komen
Mij wanhopig maken naar het leven
Staat mijn wieg klaar om op te stijgen
Ik kniel neer en bid, o heilige Maria
Mijn tranen zijn voor u gestorven
Zalige verlegenheid geeft troost
Gooi je armen in de lucht!
Geef Maria eens wat ruimte, jongens!
Zij is er immers voor ons allemaal
Heupen zweten liefde als een zondeval
Gerard Reve hield van Maria
Gerard Reve hield van God
Gerard Reve is dood
Maria is dood
God is dood
Aan Gerard Reve, die in de Hemele zijt
Broeder Reve, die in de Hemele zijt
Uw bevende knieën worden geheiligd
Uw geknevelde knapenkoren komen
In de Hemel net als op de aarde
Behaag ons heden met Uw waarachtig Bloed
Geef ons Uw zalige Genade
Want Uw Liefde beroert ons
En alle andere Lammetjes
En hun ruiters
Tot in de eeuwigheid
Amen
het begon met het schrijven van haar naam
haar geur een schelp van memorie
ik kon haar proeven zelfs
maar niet voelen
ik staarde wezenloos voor me uit
ik was in paniek: ik herinnerde me haar oren niet meer!
ze leek me zo vreemd menselijk
ik schreef mezelf de hemel in
door keer op keer de naam
de naam te schrijven van haar
die ik zag vliegen
ik schreef dit gedicht
op de laatste dag
dat ik haar zag
en telkens begon ik opnieuw
dit papier schijnt wit te zijn
wit als de haren onder je muts
maar dat kan niet
omdat papier geen groene ogen heeft
of zwarte wimpers
wel blauwe lijntjes
maar als ik goed kijk
heb jij die ook
op je handen, langs je slapen
op je slapende handen
die onwetend door mijn haar bladeren
dromerig mijn gedachten lezen
mij voorzichtig om de oren slaan
met wit en blauw
je handen slapen, breken, ontwaken
waarom zou je willen begrijpen
alles wat niet kan
je spiegelbeeld dat knipoogt
je dochter die het ziet
maar jij niet
de klanken die je uitstoot
en die je zelf niet herkent
zij speelt ermee
weet beter wie je bent
dan jij
ze huilt, voor jou
en lacht je tranen schoon
daarna begint het krijsen
ze wil eten
en snel een beetje
wat ik maar wil zeggen
een dochter kan je leren
ja, ook een (toch al) stoere vent
dat zolang je wilt begrijpen
je jezelf nooit hebt gekend
kijk in mijn ogen en knipper niet
ik wil je iets laten zien dat alleen
door te staren naar buiten komt
de heuvels van mijn gedachten
roepen om genezing
en jij staat daar maar
blijft altijd staan
in het veld van mijn ziel
vrouw van het land
moeder van het gras
het is uitzichtloos
maar ik oefen vol overgave
in de moskee, in de schuilkelder
voor vrienden, voor vrouwen
en vooral voor jou
jij bent verslavender dan water
ik weet alles wat gaat gebeuren
de vrouw die naar de container loopt
de kat die omkijkt als ik fluit
maar vlug zijn kop afwendt
omdat ik er niet toe doe
de vaatwasser die in de juiste houding springt
mijn wervels die kraken
als ik me omdraai naar jou
ik weet alles
er staat van alles te gebeuren
ik pak een stoel of niet
en loop rond
kijk naar het licht dat langzaam een foto wordt
en dan wegsterft
de geluiden die ik maak als ik de trap op ren
de mortel van de dakpan die loslaat als ik duw
de honden die één voor één beginnen te blaffen
de man – altijd een man – die als eerste schreeuwt
dat ze hun bek moeten houden
ik weet precies wat gaat gebeuren
het onophoudelijke dreunen van de ketels
het zoemen van de koelkast
het trillen van mijn hand
het stopt nooit
ik weet het
en ook de vogels in de schemer weten het
zijn blij als ik ze ’s ochtends roep
dat het weer tijd is
om alles wat gebeurt
alles wat gaat gebeuren
het grijs dat ik bijna zou vergeten
omdat het er altijd was
tot het mij begon te storen
de auto’s die elkaar in de bocht
de kerkklok die zo bang is zich te vergissen
dat hij twee maal slaat
makke schapen die elke keer opnieuw schrikken
(ze hadden het kunnen weten)
gedachten die een vervolg proberen te verzinnen
een verband zien, het zicht verliezen
de mist van de wereld die mijn kant op valt
maar mij net niet weet te raken
het fruitvliegje dat ik met tegenzin moet doodslaan
ik weet alles
alles wat gebeurt
ik weet het
gaat gebeuren
en toch
ik schrijf me steeds verder het doolhof in
maar de ratio wint: God bestaat
en ik wacht op reparatie
met het oog op de toekomst
drink ik intussen koffie,
rook een sigaret
bedenk me: als er oneindig veel
universums zouden zijn
zal er toch minstens in eentje
zich wel een Jezus bevinden
of in ieder geval een Luke Skywalker
dat is een troostende gedachte
nooit zal iemand mijn gedichten lezen
mijn hoofd heeft ze vermalen
toen mijn dochter
(die nu twaalf weken leeft)
de grens verkende tussen screaming techno en free jazz
en ik haar uit de box moest halen
anders zou ze nu nog bezig wezen
je zal het maar zijn
een dichter die niet kan schrijven
omdat ‘ie steeds boodschappen moet doen
(de supermarkt ligt aan m’n voeten)
creativiteit verdoofd door voorverpakte blokjes oude kaas
Spaanse worst, rode wijn
en een schaaltje zwarte olijven
je zal het maar hebben
een schizofrene hond met scheve oren
poepluiers met blauwe waarschuwingssignalen
(die continu knipperen)
een moeder die beeldend vertelt wat ze op haar brood heeft gedaan
en dat elke dag
je zou soms een moord doen voor chemische wapens
ja, net schreef ik een briljant gedicht
(en verdomme, ik werd weer gestoord
anders had u nog tijdens dit leven
een meesterwerk van mij gehoord)
dit zijn mijn voeten
dit is mijn lijf
het slingert over straat
dit is mijn stem
die rare dingen zegt
over anderen
dingen die ik beter niet kan zeggen
als er iemand bij is
dingen die ik dus alleen zeg
als ik alleen ben
ik ben een monster dat net doet
alsof het een mens is
en tegelijkertijd blij is
als het zijn soortgenoten ruikt
moeder, ik vind het vervelend
dat u mij heeft gemaakt
dat ik soms schoonheid herken
en licht kan bewegen
dat is niet alles
helaas
ik ben een goddeloze
ik vervloek mijn schepper
niemand kan er iets aan doen
dat ik loop, drink, poep en praat
niemand kan er iets aan doen
dat deze wereld bestaat
behalve hij
soms zou ik willen dat hij nooit gestorven was
ik heb de hel gezien in het pasgemaaide gras van de buren
alleen mijn haren zijn verbrand
ik huilde niet, ik zat stil toen de buurman naar buiten kwam
verdween achter de heg
klapte strak verpakt voorover in een kuil waar niemand
ooit geweten had
een lang vergeten taal sprak die pijn deed aan mijn oren
ik fluisterde genade
waar de hete adem van mijn vader mijn blote been beroerde
troost zocht in mijn daden
op een dag blijft alles staan
dan heb ik heel lang rondgelopen
dan ben ik heel ver weg gegaan
en ben in alle rust gestorven
maar mijn dromen blijven leven
zij hebben geen gewicht
kunnen op jouw warmte zweven
blazen zachtjes je gezicht
mijn dromen willen nu naar buiten
ik heb ze niet meer in de hand
door in jouw hoofd te kruipen
opent zich mijn achterland
ik ben de adem van God
niemand houdt mij tegen
ik blaas bubbels van schapen
fluit liedjes in bomen
schreeuw stenen in slaap
ik vul je naakte lichaam
zuig jou in me op
en laat je pas los
na een tocht door de hemel
kom, we gaan
ik sta voor je
Wanneer je -zoals ik- als pasfotofotograaf grandioos mislukt bent (;die nieuwe regels van de overheid zijn echt ‘killing’); en vervolgens als dichter zelfs op bruiloften en partijen werkelijk geen poot aan de grond krijgt, is er nog slechts één oplossing: de dood.
De dood zeurt niet over het ontbreken van ritme of onduidelijke kaders.
De dood is niet bang voor vuiltjes op de lens.
De dood vindt zwart wel een kleur.
De dood lacht om al mijn grappen, hoe discriminerend ze ook zijn.
De dood poept zichzelf onder en kraait van plezier.
De dood heeft genoeg aan een klassieke compositie van horizontale en verticale lijnen.
De dood houdt ons scherp.
De dood krijgt soms de slappe lach en kan niet precies zeggen waarom. Van mij mag ‘ie best lachen. Er moet meer gelachen worden, vind ik. Het leven is al zo serieus.
De dood is gek op escargots.
De dood vraagt nooit iets en geeft oneindig veel.
De dood is stil, maar o zo aanwezig.
De dood ziet mij voor wie ik ben.
De dood is mijn vriend.
Ik hou van jou.
Door jou is mijn leven zo mooi.
wanneer het hijgen van het gras
voor jou net zo hard klinkt als voor mij
dan is het tijd om mijn spullen te pakken
niemand zal het weten
deze keer ga ik weg om nooit meer terug te komen
ik ben te eenzaam om te sterven
maar jou, jou vermoord ik waar je bij staat
de muziek zet ik hard, ik schuif je in de kast
zei ik dat, of waren het mijn buren?
’s nachts hoor ik muren schreeuwen om liefde
zelfs de dood is vergankelijk
zolang bloemen onder stenen bloeien
scheuren vullen zich met water
kikkervisjes krijgen een stem
als niemand naar hen omkijkt
een zomerse windvlaag heeft mijn leven bezield van zwangere dromen
ik slaap rechtop over straat met mijn hand op mijn navel
een vlinder van ik weet niet welk merk raakt per ongeluk mijn vingertoppen
een hond blaft tegen een kerk, de wereld snijdt een appel doormidden
op de onderste treden kan ik lopen, jij hebt daar van mij een hap genomen
nadat inspectie van de bovenkamer een rotte plek had opgeleverd
een zwaluw schrijft wolken op het ledikant waar ik mijn roes uitslaap
ogen drinken hemelwater, het ongeboren kind waait terug op schoot
Bert woont hier niet
Bert mag hier niet slapen
dan ga ik hier weg
dit is hier een huis voor ouden van dagen
ik wil hier uit
ik wil bij jou zijn
je bent een schat
ik moet me goed gedragen
dan kom ik er misschien uit
Bert is mijn geliefde
Bert en Anne horen bij elkaar
Bert en Anne gaan voor elkaar door het vuur
Bert, lieve Bert, je bent alleen van mij, mijn lieve schat
ik zit hier op jou te wachten
Bert heeft een mooie auto, een Mercedes
Bert is een schat
Bert is geweldig
maar doodgaan moet gebeuren
ik ben met Bert getrouwd
ik vind hem zo leuk omdat hij mijn man is
ik heb hem ontmoet op de kermis
dat was Bert dus
hij stond bij de trekautomaat
ik zei: zal ik eens laten zien hoe het moet?
Bert is mijn mannetje
help, mijn Bert is een schat!
ik blijf van je houden, Bert, tot ik dood ben
dit onderste schrijf ik
het is 9 uur + 10 minuten
ik dank u
ik kan weer dood
Bert is een lieve man
hij heeft de hik
terwijl de wereld paars aanloopt
dansen vogels voor mijn leven
ver weg blaft de onmacht
een bonte haan kraait tien uur voor zijn beurt
denkt allicht dat hij vandaag gaat vliegen
voor opstaan is het nooit te laat
in een blauwgrijs hemelbed
neemt een sterrenkoor van krekels
het stokje van hem over
ik zing een lied over de zee
als duisternis mijn hand pakt
en binnenboord trekt
ik zag twee mensen
het water in lopen
kopje onder gaan
er was wat geborrel
en het werd stil
dan opnieuw bubbels
maar geen mens te zien
wel de staart van een vis
het strand begon zich
zorgen te maken
toen opeens meer vissen
begonnen te spartelen
plaatsvervangende ademnood
mij meester maakte
van een omgewaaide parasol
lieve moeder, heilige Maria
bescherm ons tegen
terugtrekkend water
waar onze zonden
ongewassen blijven
Noach heeft de stop eruit getrokken
het bad loopt leeg
we zitten naakt
vader, zoon, gelukkig
in een bloemenzee
dans
je zoekt slechts naar gevaar
om veiligheid te vinden
je vleugels zwaar bespat met wijn
in duister slapen je beminden
de tijd schudt haren af
het hart beschadigd door de regen
de wind is wreed noch teder
al staat ‘ie altijd tegen
soms valt heilig brood
zo voor je voeten uit de lucht
je geeft en raakt niets kwijt
zolang je voor jezelf niet vlucht
was je wond met tranen schoon
gun je beledigd hart het licht
laat spiegels jou voorzichtig kussen
bemin daarna zelf je gezicht
je tranen maken jou niet lelijk
en schreeuwen staat je erg goed
dans zolang je fraai beweegt
dans omdat je dansen moet
je glijdt uit een spiegel zonder hoeken
zonder bodem die leert hoe je kunt zinken
zonder contact te maken, lief te hebben
zonder te voelen, zonder verdriet
je fluistert liedjes in golven die stuk slaan
je warmte overspoelt mijn haren
het zout geneest oude wonden
jij weet de waarheid, jij weet de weg
jij hebt een sleutel die mij past
draagt een kruis uit mijn verleden
jouw slaap woelt mij om
jouw dromen drinken mijn kussen
tekenen abstracte lijnen waar rondingen
eens op hun plaats leken te vallen
je danst in het rode vlak dat mijn hart moet zijn
een grandioos één-tweetje, een korte knik, de hand van God
de rood geverfde haren van Maria zijn het doel
ik buig, ga zitten op een bankje in het veld, kijk naar kleine voetstappen
die in de schaduw van de mijne zo echt zijn, zo zichzelf
geschonken door een hemel die rouwt zonder tranen
die weet dat de dood gewoon doorgaat, zolang je het toelaat
totdat je weet dat jij die ander bent, die ander die zo lang geen adem haalde
zo lang voorzichtig heeft bewaard wat heilig was, jou intact heeft gehouden
een geur, een schim, een blik zal van zichzelf geen indruk maken
het is die eerste kus gestold verlangen die ons samenbrengt
ik hoef niet diep te bukken om te zien wat zo lang heeft gewacht
de bal ligt voor mijn deur, je hoeft ‘m maar te komen halen
ik krijg mijn hand niet achter de wolk, mijn vingers zijn te kort
mijn ogen krijg ik niet gesloten, het licht is me te fel
mijn adem is zo groot dat mijn mond niet meer dicht kan
waar jouw kou niet kan komen, daar verstop ik mijn leven
ik omarm de verwarring, ik kus de leegte
geef vandaag een stoel en leg gisteren op bed
de tijd staat pas stil als de kikker dat wil
een kikker zoveel mooier dan de mensen die ik ken
ik hoef geen prins te zijn om liedjes uit de lucht te zingen
m’n oude huid past mij nog als gegoten
ik weet dat golven soms voorgoed voorbij gaan
net zoals ik weet dat liefde soms kan toveren
ik wil dat jij me steeds dezelfde vragen stelt
waar ik geen antwoord op zal weten
waar ik niemand voor te hulp kan roepen
ik weet niet of je nog kunt spelen als je dood bent
ik weet niet of geloof een volle neef is van de wetenschap
om nooit meer op te staan; de hemel slechts te zien
als een opgetuigd stuk zeil, waaronder ik me kan verschuilen
of mijn bodem ooit weer zal kraken onder jouw gedachten
of gras blijft groeien in een zachte winter
of het nest van koolmezen bewaard blijft tot ik warm genoeg ben voor het vuur
zo blijf ik rustig zitten op de berg; zie een neger met een vechthond
die doet alsof hij kunstjes kan
goedmoedig bloeden mijn handen
ik leun tegen het hek waar wind vrij spel heeft, uitzicht geeft op een verwilderd paradijs
ik ben terug waar ik geweest moet zijn
voordat jij me met die ene vraag begroef
mijn ogen hebben spiegels nodig, ik doe ze het huis uit
de muren laat ik overeind
het antwoord zit nog binnen
ik ren een leven achter takken aan
die zeggen dat ze om me geven
al breek ik ze doormidden
gooi ze achteloos tegen een paal
ze blijven prikken in mijn huid
ik zeg: alles gaat voorbij
ik geef je terug aan de boom
hij wil je niet
ziet jou voor wie je bent
niet voor wat had kunnen zijn
duisternis is soms zo mooi
een kerkhof vol betreurde resten
die ’s nachts dansen in mijn tuin
een kale struik wil me omhelzen
bomen krijsen dat het goed is
vanuit het raam zie ik een blinde muur
die schamper op mij neerkijkt
muggen dansen het concert van hun leven
ik zet het op papier
een wilde dans, door wind gedragen
de schoonheid van de willekeur
de schoonheid van het niet begrijpen
krabt mij de ogen uit
in een wereld zonder zicht
speelt de chaos met mijn haar
mijn neus peinst woorden
mijn oren lezen noten
mijn hoogtevrees zet beide benen op de grond
ik voel niets en wacht op jou
in het programmaboekje staat dat jij
in het 6e couplet zult opkomen
wie heeft jou mij verteld
wie is de engel die bulten bezweert
mijn bad vult met rozenolie
mijn voeten met haar haren droogt
Maria is de weg kwijt
mijn huis blijft onbewoond, brieven onbeantwoord
tot alleen de a nog van haar over is
en ik haar jas niet meer herken
soms staat de wereld op z’n kop
dan is één groter dan twee
ligt de toekomst niet voor, maar achter je
je blaft tegen de hond
die jou bestraffend toespreekt
je aait over je bol
en zelfs als je de krant
van rechts naar links leest
staat er helemaal niets in
de straten zijn leeg en stil
hoe hard je ook schreeuwt
niemand hoort je, je bestaat niet
een wolk in je gezicht
klemt zich vast aan het geloof
in een paradijs op aarde
je verwacht niets van de dood
het kan alleen maar meevallen
als je je schaduw eindelijk eens verslaat
je sluit de hemel met je staart
waar anderen slechts een plukje zien
het begin van een dag die niet begonnen is
kromgebogen bijt jij in dikke lucht
reist zonder te weten vanzelf omhoog
bomen en takken liegen zelden: zij hebben jou gezien
ze zien jouw lot, ze zien jouw lichaam
zien het huis dat van jou moet zijn
een straat met diepe tuinen, hoor ze zuchten
gevuld te worden met leven
gelach en hondenpoep; de handdoek die jou bedekt
is nog nooit zo schoon geweest
vandaag scheen de zon
en iedereen was blij
ik heb gewandeld in de zon met mijn geliefde
ik woon hier in een tehuis
ik vind het hier heel fijn
ik vind het hier geweldig
ik hou ervan om hier te zijn
ik hoor hier thuis
het is hier heel gezellig
ik doe alleen niks goed
het is belangrijk dat u veel van mij houdt
anders kan ik niet van u houden
goed, duidelijk, fijn ook
ja, fijn, fijn, heel fijn
ik kan niet meer
het is middenin de nacht
ik ben dood, moe en kan niet meer opstaan
het is klaar
ik ga dood
ik vind domino een leuk spel
als een echte kerel
hijg ik de dood in zijn smoel
na mijn wanhopige geboorte
wordt het weerzien toch een zegen
vroom bloed plengt in stilte
over Gods vergeten akkers
schiet het zwerk in
recht op mijn aangezicht
beroerde zweetdruppels
tonen mijn gekruisigd ongelijk
ik zing nog liever karaoke
dan mezelf te volbrengen
ik wou dat ik kon dichten met een vinger
een laatste, puntloze zin
waarop geen antwoord mogelijk is
omdat de vraag nooit is gesteld
de maan schiet een gat in mijn hoofd
dooft het kleine licht dat brandde
bouwt luikjes tot klapdeuren
zonder te vragen, zonder te weten
ik lig zielloos voor mijn huis
jij laat me daar niet binnen
bedekt mijn lijf met dekens
tot de zon mij wakker kriebelt
pas als vogels op hun kop gaan vliegen
jouw benen mij niet meer beroeren
recht ik mijn rug en scheer me kaal
gooi mijn gedachten in het niets
verscholen langs de N271
ergens tussen Venlo en Nijmegen
ligt een tuin vol verwachtingen
er wordt leven gemaakt
en soms gebroken
geheime mantra’s krijgen vleugels
vertellen een eigen verhaal
zoemen rond in het hoofd
zaaien mest in dor gras
dat geen toekomst meer had
zoals een gieter een plant
tot de orde kan roepen
voed ik mijn wortels
stut een vervallen schuur
hang een vogelnest op
het onkruid is nog daar
mijn rug wil het bedekken
zet kringen op daken
van een lang vervlogen wereld
waar ik sierlijk in verdwijn
God is schor van ‘t roepen van jouw naam
al bij geboorte gaf hij jou het eeuwig leven
Hij ziet de ware grootte van je traan
het was niet Hij die beukte op jouw rots
zodat je wenend in Zijn armen viel
het was de wereld zelf, vol houten klazen
met gefiguurzaagde gedachten
die jou bleef voorhouden een mens te zijn
zoals een huilende ezel mij troost kan bieden
op een bedevaart vol grootse stilte
vindt de as van mijn ziel
geluk in gestorven visioenen
wolken zingen een duister lied
tuchtigen mijn liefdeslichaam
bekoorlijke bomen groeien diep
raken het heilig sacrament
glorierijk weerzien van genade
met mijn verlegen jongensruimte
grijpbare voltooiing nadert
vuur van mijn onvolprezen moeder
ik ben te moe om boos te worden
te laf om de deur te openen
ik stap veel liever uit het raam
het zwembad is vandaag gesloten
de bibliotheek kom ik niet in
er is geen pas om te bewijzen wie ik ben
mijn tafel is bezaaid met boeken
voor wie het maar wil zien
het zegt niets over wat ik vanochtend heb gegeten
alleen mijn huid vertelt verhalen
voor wie het maar wil lezen
in kleine letters die vroeger niet bestonden
in de schuur staat nog een fiets
die bang is voor lekkage
de laatste operatie was te duur
mijn zonnebril houdt regen tegen
net zolang als ik dat wil
zodat jouw voeten hun afdruk niet meer achterlaten
ik zweef in een lichaam dat buiten mij is
waar niemand de uitgang kent, een tegel mijn voet afdrukt
verpletterend zonlicht mijn huid wil verlaten
in de verte een schim, die geen tegenspraak duldt
warm water uittrekt, aankleedt, voert in de nacht
met volle kracht de teugels strak aanhaalt
roodkapje, wat doe je? je scherpe tanden
drijven gaten in muren vol herinneringen
slapen bonzen door vallen en opstaan
fanfares blazen liedjes uit mijn hoofd
op een winterse donderdagochtend (-20 graden) kopte de Finse kwaliteitskrant Ilta-Sanomat:
myllylää
lyodään ja
härnätään
en ik vroeg me verwonderd af waarom ze in Finland niet meer bekende dichters hebben.
als ik mijn ogen dicht doe, zie ik alles
je zit in mijn hoofd
je glimlacht
je dijt uit
je omsluit mij zonder armen
benevelt mijn gedachten
je slaat op hol en sleurt mij mee
je hebt nooit genoeg
je wordt nooit moe
je vreet me op
ik word gek van jou
op een autoloze snelweg loopt een vrouw zonder sluier
in diep water, waar vlinders bloeien
aan een appeltaart hangt een witte doek
ongestreken, met een punt eruit
onder korrelige luchten hoor ik doedelzakken spelen
over velden, zwanger van kersen
in het gele zaad staat een lieve jongen
met een handicap, hij loopt hard weg
karresporen beroeren mijn leven
strooien zout op de rug van een ezel
halverwege de brug kijk ik om jou
je bent niet daar, ik ben ons kwijt
als opgestelde kanonnen ernstig zwijgen
ruik ik het kruit van jouw haren
gek van verlangen plak ik stickers op deuren
trek thuis aan een slapeloze bel
ik heb de hel gezien in het pasgemaaide gras van de buren
alleen mijn haren zijn verbrand
ik huilde niet, ik zat stil toen de buurman naar buiten kwam
verdween achter de heg
klapte strak verpakt voorover in een kuil waar niemand
ooit geweten had
een lang vergeten taal sprak die pijn deed aan mijn oren
ik fluisterde genade
waar de hete adem van mijn vader mijn blote been beroerde
troost zocht in mijn daden
soms wordt alles zomaar helder
met nulletjes en eentjes
ik kan de hele wereld aan
net als in die film, je weet wel
ik weet weer wat ik heb gedroomd
jij was het die me rustig maakte
bedankt dat je er was vannacht
al wist je zelf niet waarom
ik mijd de spiegel die mij aankijkt
sluit mijn ogen voor de krant
licht gesuis van de verwarming
even het enige dat telt
ontwar in je gezicht
angsten en verlangens
net zo bang als ik
alles zomaar kwijt te raken
maar alles is niet meer dan
de terreur van het belastingformulier
een postbode zet mij weer terug op aarde
ik eet en mijn gevoel dooft uit
ik woon in het land van het midden waar straten zonder strepen zijn
eenzaamheid verlichting brengt, de juiste weg een kwestie van tijd is
ik zie kevers met schilden als omgekeerde mensen
bibliotheken vol muren die ik nimmer zal bekrassen
ik schiet drama uit lucht, alleen maar door te kijken
van de brokjes kook ik dromen die mij de hele nacht doen opstaan
ik projecteer liefde op een poes die niets terug verwacht
geduldig luistert naar sprookjes die verkeerd aflopen
het bloed flitst door mijn hoofd; ik doe mijn oren dicht
wie vult mijn mond als alles al gezegd is?
spoken geven hun naam niet, ik blaas ze zachtjes weg
ik herken je schaduw, jij maakt me niet meer bang
je vertelt pas wat je wilt als niemand luistert
als niemand denkt dat je kunt huilen om een slechte grap
je laat ze maar denken, je laat ze maar gaan
alsof ze je kennen, het zou wat
je vingers plakken van liefde aan elkaar
tegen een deur die alleen van binnen opengaat
het zijn de onuitsprekelijke woorden die mij raken
de monotone klanken van de illusie van weleer
slechts de trein die langzaam aan je huis voorbij rijdt
ziet lachende benen uit het raam hangen
begrijpt de diepgang van schoenen zonder veters
het gemak van een luier vol bonbons
je veegt de zoete kruimels smakelijk van tafel
je ruikt het proeven van de sfeer
je staat centraal zonder te weten
beheert de sleutel die jou van iedereen verlost
ik heb haren op mijn hoofd
hele mooie haren
blauw vind ik de mooiste kleur
maar rood kan ik soms mooier vinden
mijn lievelingseten is kroketjes
ik ga om 12 uur schnitzel, aardappelen en groenten eten
daar kun je je tanden op stuk bijten
ik zou niet durven om aan het tafelkleed te trekken
knijpen vind ik helemaal niet leuk
ik ben gevallen op m’n kamer
omdat ik honger had
nu heb ik een poepje gelaten
ik zag twee benen uit de berm steken
het waren niet de mijne
knoestig, krom en vol met littekens
ik sloot mijn ogen en bad
geef dit onderstel een nieuwe kans
leer ze leven lief te hebben
het is slechts weinige gegeven
over water naar U toe te komen
we blijven steken in de modder
of bewegen ons als houten klazen
we hebben ferme knieën nodig
om onze last te kunnen dragen
ik rende door op zoek naar tekens
en stak ze alle in mijn zak
en niemand zag wat ik gedaan had
en niemand merkte het verschil
een prachtig meisje dat naar buiten kwam
keek mij slechts vluchtig aan en zweeg
alleen een kleine jongen met een hazenlip
vroeg waarom ik in zijn tuin lag
waar ga je heen, jongen, moet je de kippen voeren?
vind je het niet akelig, kind? je mag blij zijn dat iemand je kent
kom maar bij mij lieverd, eventjes maar; het is zo gebeurd
vrouwen hebben dingen in hun hoofd om alles te weten
dat scheelt een stuk
heb je nou al iets, jongen, dat je weer verder kunt?
het komt vaker voor, tegenwoordig
God weet wat we overhouden
het duurt zo lang, ik heb alles geprobeerd
ik haal weg wat niet meer goed is
nu is het netjes hier
maar veel kun je niet schoonmaken
voor mezelf vind ik het meer dan genoeg
ik ben ontzettend blij dat jij gekomen bent, idioot hè
je bent een mooie jongen
je bent een engel
ik was de laatste tijd….ik zakte gewoon in elkaar!
een bepaalde angst dat er iets ging gebeuren
ik weet niet wat het was
ik ben echt blij dat je er bent
echt, dat meen ik
ik ben zo blij, ik kan wel janken
ik vind het leuk dat we zo bij elkaar zijn
je ziet goed uit, hoor
in mijn gedachten ben je al heel lang hier
maar wie komt nou voor jou, kind?
de hele bende is aangebroken
ik heb net de rommel opgeruimd
heb ik het nou mooi of niet?
wat was het ook alweer, Jan?
hallo, Johannes, wat heb ik? klote!
weet je, ik vind het akelig
straks krijg je die omwisseling
hoe laat moet ik op school zijn?
het lijkt wel alsof het huis veel groter is dan vroeger
ik ben mezelf aan het vullen
na precies een jaar te zijn behandeld
heb ik nog maar één obsessie over
dat ben jij; je bent hardnekkig
gisteren nog verbande ik je van hoofd naar hart
vandaag ben je weer losgebroken
je bijt je tanden in mijn vlucht
van welke boom ben jij gevallen
uit welke stof ben jij ontkiemd
heeft een wolk jou uit de lucht gegrepen?
ik teken je met olie, bedek je met lelies
ik laat je drijven op glazen water
ik keer je om en maak je schoon
ik ets je ziel in steen die ondoordringbaar is
mijn ogen oplost, overwoekerd raakt
achter tralies zit, een sluier draagt
verbannen tot het zaad ten einde is
mijn zon geen kracht meer heeft
dan traag omhoog dwarrelende slierten rook
de laatste tranen van de ochtenddauw
doen zicht verdwijnen, geen herinnering
de leegte schreeuwt me toe
de tijd is zelden zo rijp geweest
als in het fel gekleurde paradijs
dat hapklaar voor me ligt
een verwonderd pluisje verlaat mijn moeders wieg
een eenzame vogel zingt mijn vaste lied
over twee appels die maar blijven vliegen
ik had het kunnen weten
de boom des levens schendt geen wetten
en wonderen bestaan pas na de dood
als eucalyptus blauw ruikt en gras groen
wat zegt dat dan over de kleur van mijn ogen?
moet ik blij zijn als een paarse angora trui roept
dat ze bijna verdrinkt in mijn kort geschoren blik?
dat de bedwelmende gloed die ik uitstraal
haar neusvleugels doet spreiden van genot?
hoogste staat van verliefdheid: als de gele plekken op mijn tanden
haar doen dromen van een waterige lentezon
mijn kont was gelukkig al wit bij mijn geboorte
je bent wat je eet, hoor ik wel eens zeggen
ik zou daaraan nog wel iets willen toevoegen:
iedereen krijgt de kleur die hij verdient
ook een knikkerspel heeft zo zijn regels
volgt gebaande paden
vindt af en toe een haarspeld op zijn weg
valt regelmatig van de trap
trekt een jas uit
en verdwijnt precies in het gat
dat hem is toegedicht
vandaag had ik eens zin
een tijdje naar mezelf te luisteren
het viel niet mee
waarom blijf ik altijd schreeuwen tot het bloedt
de trein ging weer te vroeg
en opnieuw liet ik mijn autolampen branden
de koffiefilters waren net als gist’ren op
wie leert mij hoe ik leven moet
hoe lang kan ik mijn bestaan ontkennen
alleen de koelkast fluistert ’s nachts mijn naam
laat zacht bevroren druppels stil verdwijnen
voor wie de deur voorzichtig open doet
ik ben verliefd als een vulkaan die op uitbarsten staat
ik tril en schud de wereld om mij heen, waar mensen bang zijn
ondergedompeld in een heet bad, dat eenmaal aanraakt, nooit meer los laat
gestold verdriet deint langzaam in de schoot van vruchtbare aarde
een diamant kent druk noch tijd; komt pas in beeld na de verwoesting
die eens zo mooi leek, na water dat strand tot vloeibare kastelen vormde
ik hou van je, omdat ik die ander ben; ik ben jouw kind, ik ben jouw moeder
ik demp de zon met zilver, adem as van jouw verrijzenis
je sprak een geheime taal vannacht
ik had de code bijna gebroken
toen je je omdraaide en naar die ander keek
je lachte, je was blij
ik probeerde je geluk te proeven
ik kwam niet in de buurt
jij hebt geen vleugels nodig
de wind is van zichzelf genoeg
ik hou van de wind
zij woelt en blaast nog steeds door mijn hart
en dat is goed, maar laten we nu gaan liggen
en doen alsof we heel lang slapen
ik romantiseer het verleden
ik schijt op het heden
een lelijk huis wordt niet mooi
door er nieuwe ramen in te zetten
maar als Jezus uit de dood kon opstaan
kunnen wij de wereld vast wel even laten wachten
wie wandelt met me mee
omdat jij er niet kan zijn
wie danst vanavond om de boom
je bent een kind nog maar
zoveel mooier dan mensen
zoveel zachter dan ik ooit voelde
ik sla de wind in het water
zij stelt mij niet teleur
en vraagt of het wat harder kan
ik wil oneindig nat worden
voordat jij me tot modder maakt
regen is van zichzelf zo schoon
ik leef in een druppel
die mijn verleden uitholt
mij vreugdevol doorboort
we lopen allemaal in cirkels
terwijl het zo eenvoudig is
je pakt een kluit aarde
stopt er een bloembol in
geeft af en toe wat water
en dan maar afwachten
moet ik in een boekje zetten
dat liefde alles overwint
en dat je dat niet alleen moet lezen
maar dat je er ook iets mee moet doen
of wil je liever dat ik deze banaan
met schil en al opeet
dat ik mijn leven lang
stofzuigen tot kunst verhef
ik ben beslist geen prins
toch zoek ik mijn gelijke
die voorzichtig bewaart wat echt is
ook al is het net verschroeid
iemand die mijn taal spreekt
liedjes uit de lucht kan zingen
niet bang is voor kringen in het water
die onze wereld binnendringen
iedereen kan putten uit een diepe zee
het wrede water kent geen meelij
soms kunnen zweren voorgoed verdrinken
soms gaan golven voorgoed voorbij
het donker ziet geen vlekken
en liefde kan niet toveren
hoeveel druiven we ook drinken
je voet past alleen als jij dat wilt
soms schrik ik ’s nachts wakker
de keel gevuld met vuurvliegjes
op zoek naar mijn duisternis
hersenkronkels verstikken mijn gedachten
ver weg drijft een lang gerekt lint
oranje regenwormen, keurig in de pas
de haren nat, de wereld een spiegel
waar ogen, oren, neus en mond
geen rol meer spelen, rimpels verdwijnen
ik grijp een ambitieuze luchtbel vast
glij op zijn gladde, bolle rug
samen klimmen we naar boven
mensen verzinnen is leuk
als spiertaal voorbij loopt
in een slipperparade
op een uiterlijk bewogen vliegveld
toenemende onzekerheidsgevoelens
doen de lucht traag kikkerdrillen
tijdreizen is tegenwoordig
helemaal niet zo simpel meer
consumptieleegte zet koffietappers
naast een blonde bikini
aardig, die zeemeerslingers
maar 8 uur 's ochtends is te vroeg
de regenachtige knipperkerst
geeft een vrouwelijk rendier
fluorescerende liefdesogen
onder een rood-wit mutsgewei
verveelde kranten verdrijven zorgen
geven vleugels aan rolmodellen
die het overduidelijk goed
met zichzelf hebben getroffen
een grijnzende baseballcap
laat zwarte hakken lachen
om de bekende truc met
boter, kaas en eieren
slaapzand verhuist van hoofd
naar tenen waar een bril
met lipgloss een boek pakt
warme leesstilte zoekt een uitweg
de zee in mij wil nu naar buiten
rollen over stranden
branden door de duinen
woelen in het helmgras
landen op jouw natte rug
als ik wil vliegen, zal ik overwinnen
hoe onmachtig ik ook ben
graaf een gat voor iemand anders
en val er steeds voorover in
ik glimlach als ik huil
hoeveel maskers moet ik afdoen
voordat de zon ook mij aanraakt
hoe hard schreeuwen uit de diepte
voordat mijn geest gebroken is
en ik mijn lichaam heb doorboord
dom en leeg zijn is een zegen
ik heb het zelf nooit gezien
totdat ik jou daar op je fiets zag zitten
volmaakt gelukkig met jezelf
en met die druppel aan je neus
aan Gerard Reve, die in de hemele zijt
broeder Reve, die in de hemele zijt
uw bevende knieën worden geheiligd
uw geknevelde knapenkoren komen
in de hemel net als op de aarde
behaag ons heden met uw waarachtig bloed
geef ons uw zalige genade
want uw liefde beroert ons
en alle andere lammetjes
en hun ruiters
tot in de eeuwigheid
amen
ik sta weer op het spoor
en wacht op de verkeerde trein
ik zie vandaag twee vogels
die een vliegtuig willen zijn
ik geef jou een rotonde
je auto buigt niet mee
ik zuig de pijn op van de wereld
en spuug wierook in de zee
ik weet exact hoe laat het is
als een sirene door mijn huis glijdt
ik droom jou net zo lang
tot je terugkomt in mijn kindertijd
zou ik een reuzenappel zijn
je weende van geluk
een knetterharde buitenkant
je bijt je tanden stuk
ik voel alleen nog wat ik wil voelen
jij zit daar niet bij
en jij ook niet, sorry
ik leef alleen nog maar voor mij
ik was mijn haren onder water
er is niemand die me ziet
ik plas mezelf leeg onder de douche
de werkster merkt het niet
als het donker is en regent
blijf ik de hele dag in bed
denk na over het leven
waaruit alleen de dood mij redt
de monsters zijn verdwenen
in hun plaats kwamen vissen
en jij die mij het strand op hielp
naar jouw naam blijf ik gissen
je danste al op water
toen ik nog niet kon lopen
je droomde tot de sterren
liet mij vergeefs ’s nachts hopen
laat nu de ochtend op mij wachten
tot je eind’lijk naar beneden valt
ik blijf wakker om je op te vangen
voordat je op de tegels knalt
als dromen uit hun diepste holen komen
mij wanhopig maken naar het leven
staat mijn wieg klaar om op te stijgen
ik kniel neer en bid, o heilige Maria
mijn tranen zijn voor u gestorven
zalige verlegenheid geeft troost
throw your arms up in the air, yeah yeah!
geef Maria eens wat ruimte, jongens!
zij is er immers voor ons allemaal
heupen zweten liefde als een zondeval
mijn zonnebril huilt elke dag zijn ogen schoon
een kwispelende hond als metgezel
hij draagt een zachte handdoek, niet om pijn te dempen
maar om te verscheuren
vreet blind aan alle bloemen door Venus teder in mijn tuin geplant
die warme zomerdag dat ik in bed
stil lag te schreeuwen om afgerukte takken
hun heelheid plots doorbroken
een appelgaard bedekt met bloesem geurt al wel
maar is niet rijp te bloeden
van houten mensen liefde te ontvangen die menen
dat boomstammen omhoog kunnen vallen
we liggen naakt onder de tafel, maan en zon onzichtbaar
als onze wortels elkaar kruisen
zolang de tranentrein voorbij raast
blijf ik nog even wachten in de schaduw voor een kus
springtij overspoelt je witte haarlok
spreuken slaan spijkers in je gezicht
gewikkeld in een handdoek van liefde
geef jij me wie ik ben
je bent niet groot
je hebt geen woorden nodig
je bent met je eigen verhaal
op je eigen stoel gaan zitten
als dag nacht wordt en mensen dieren
stopt de tijd
schaduwen verdwijnen in oneindigheid
een dominee met vissenogen
beschouwt de aarde als een wonder
op de rug van een varaan
speelt een muzikant met zijn leven
wanneer de scheidsrechter fluit
kruipen slangen uit de middenstip
wilde ganzen persen
makke schapen van ranzige eenheidsworst
met een gouden fopspeen in de mond
staat iedereen op
ver weg drukt iemand op de aan-knop
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Ik moet niet zoveel over mezelf praten
Verdomme, nou heb ik het weer gedaan
het is best wel dom eigenlijk
om fouten te maken als dat niet meer kan
een ander woord daarvoor is zelfdestructie
een logische verklaring is niet te vinden
dus kun je maar beter naar de kroeg gaan
jezelf bezatten
een hoed opzetten
naar huis fietsen
en hopen dat huis dichtbij is
en dat er net zo’n sukkel is als jij
die romantische gevoelens koestert
voor verloren lotgenoten
in slaap dommelen
en de volgende ochtend verwonderd wakker worden
over het leven dat buiten jou plaatsvindt
meestal is er geen andere sukkel
en vaak is de koffie net op
als je deze het hardste nodig hebt
driemaal daags zie ik een tandenborstel staan
die niemand wil gebruiken
jouw tanden plakken er nog aan
haren kietelen je stralende hemel
zoeken de smalle ingang; ik fluister
net naast de rechterhoektand. mis.
veren enthousiast weer overeind
nu op jouw neus, in de verlenging
toch nog een klein wit doelpunt is gescoord
als ik blaas, blijft je adem even hangen
we verdampen waar we bij staan
daar valt niet tegenop te poetsen
ik ben gegaan
ik ben aangekomen
ik heb geroken
ik heb geproefd
ik ben weggerend
en ik werd moe
ik viel in slaap
niemand zag me
niemand hoorde me
niemand luisterde
niemand geloofde me
jij was daar
ik zag je niet
maar ik rook jou
en ik proefde jou
en ik miste jou
en ik was zo gelukkig
nu ben ik terug en ren nog steeds
totdat ik moe van het huilen naar bed ga
in slaap val, waar niemand mij ziet
soms iemand luistert, maar zeker niets hoort
mijn geloof is verdwenen
ik ruik jou
ik proef jou
ik mis jou
en ik ben nog steeds zo gelukkig
waarom vraag je hoe ik me voel?
kun je dat niet zien?
ik zit hier in een tehuis
ik kom hier nooit meer uit
ik ga hier dood
Tiny van mij, waar ben je?
kom hier, ik wil je bij me
Tiny, ik mis je zo
Tiny, je kunt goed bidden en je kunt goed liegen
je hoeft nooit meer te komen
ik ben niet gek, wie zegt dat?
zegt die meneer dat over mij?
ik weet van niets
ik kan me niet herinneren dat ik ooit met hem heb gepraat
zuster, de tafel beweegt, maar ik heb al gegeten
ik sta op, hoor
ik moet de trein halen
dan moeten we hier even de buizen doorzagen
en hier, en hier, dan kan ik eruit
mag ik dan met jou mee naar huis? waarom niet?
ik ben bang voor vreemden.
wie bent u eigenlijk?
wat doet u hier? ik ken u helemaal niet
weet u wel dat mijn zoon commissaris van de koningin is?
dat wist u niet, hè?
ik ga niet meer in therapie
echt niet, ik wil niet meer
hoe vaak moet ik nog rondjes lopen?
en Tiny is nu al drie weken niet meer gekomen
godverdomme, laat haar maar thuis blijven
morgen komt mijn vrouw
morgen is het zondag, toch?
ik ben zo bang dat ik het in mijn broek doe
Jezus, lam Gods, heilige genade
had u dat ook
telkenmale bij het opstaan
het verrijzen van Uw koninkrijk?
het wonder van Uw schepping
de schaduw van Uw liefdesdorst
openbaring van Uw oneindige oprechtheid
stormachtige zondvloed
blind vanaf het kruis
geschoten op een onbevangen hertje
de dood te overwinnen
in Uw onmetelijk aangezicht
alleen U wil ik behagen
komt Kluun bij de dokter
zegt: dokter, ik poep bloed
mijn vrouw denkt aan aambeien
dat zit in de familie
kijkt die dokter in zijn reet
goddomme, man, zullen we nou krijgen!
anale kanker, Jezus Christus
je blijft schijten tot je neervalt
Reve zou geschreven hebben
God is zo vol dampende genade
Hij dacht waarachtig
dat Kluun een ezel was
je geeft een klap, ik vraag doet het zeer
dat je voor mij niet bestaat, dat ik wil dat je dood gaat
ik bijt je hand tot geen pijn meer over is
ik lach als ik jou zie, een arm om je heen sla
die niets zegt over ons maar alles over mij
de pijn is van mij alleen, ik wil hem voor mezelf
de spiegel ziet me niet meer staan
ik geef me over aan de goden en krimp
het licht is aan, niemand herkent het
de wereld mag rond zijn, jij misschien ook
het maakt mij niet minder hoekig
ik zoek de sleutel van een hek dat altijd open staat
ik wil eruit, sleur me mee, pak mijn lange haren
ik denk dat ik nu weet waarom de haan kraait
ik denk dat ik eens wakker word
dit ben ik
dat ben ik niet
dat ben ik
dit ben ik niet
dit ben ik
dat ben ik niet
dat ben ik
dit ben ik niet
dit ben ik
dat ben ik niet
dat ben ik
dit ben ik niet
dit ben ik
dat ben ik niet
dat ben ik
dit ben ik niet
dit ben ik
dat ben ik niet
dat ben ik
dit ben ik niet
dit ben ik
dat ben ik niet
dat ben ik
dit ben ik niet
dit ben ik
gelukkig
mijn oorschelp snakt naar adem
als ik je kleine zeemansknoopje open
en je teder heen en weer wieg
er zit ruis op de kaarsrechte lijn
tussen kruin en heiligbeen
het moederschip verandert koers
een golf haar valt steil achterover
kopje onder in ’t gewoel
van lange vingers in je nek
op het strand blaas ik wind
in een draaikolk van zand
brand een anker op mijn armen
je ligt stil als een pop
ogen gesloten, sssssttt, blijf
laat me nog even voelen
de maan trekt langzaam terug
wij vloeien uit elkaar
een deken spoelt ons samen
je borsten geven mij mijn leven
ik bijt de hand die mij ontvoerde
wist niet dat ik zo zacht kon zijn
vandaag hoorde ik voor het eerst in mijn leven
een zwarte zwaan geluid maken
het kwam er een beetje lullig uit, als een boertje haast
niet passend bij zijn lange nek
de zwaan leek het zelf ook door te hebben
dreef beschaamd een andere kant op
ze zeggen wel eens dat ik veel praat
maar als ik zo een dag in de natuur rondwandel
dan kunnen die beesten er ook wat van