Mijn vader leert mij een pijl en boog te maken
in het bos. De boog het touw de punt van de stok
tot in perfectie slijpen met een zakmes.
Ik geloof dat mijn broer er ook is, hij staat
op de foto in zwart-wit die ergens ligt.
Later leert hij mij lijden. Door bewegingloos
in een stoel voor zich uit te kijken naar iets
wat ik dan nog niet zie. Ik wilde dat ik niet
naar de man had gekeken.
Er klinken orgelklanken uit het bos rondom
zijn schuur in het kaal. Muziek
heeft mijn vader verlost maar ik kan
de natuur niet verdragen. Klassieke
klanken klinken als voetstappen
in een lege koude kerk.
We zagen een boom om in de tuin
door weilanden ingebed. Het verbaast me
hoe zacht en ruisend hij valt. Het kind in mij
denkt: de jaarringen niet tellen, niet tellen -
de ringen. Stukken bast liggen in mijn kamer
zwijgend te zingen. Ik word oud.
Waar zijn de foto's. Ik probeer
een herinnering te wringen uit hout.