met een fletse bek van de kou zink je je huis uit de stoep veert niet mee en de rest ook al niet
er is een plek die je kent waar iemand missen de vale gloed wordt die soms boven steden hangt
steden, waar 's nachts een trein voorbijrijdt waar gespeeld wordt, muziek die harkend op een hoop veegt wat uit jouw hoofd verdween
die hoop wordt een berg om in te schoppen sneeuw, herfstblaadjes of de plastic bekers na koninginnedag, desnoods je schopt
maar zij verdwijnt niet jouw Albuquerquee baby en met boliderode lippen drukt ze vlinders in je kraag
2
7517
vanachter glas en sigaretten
Top 100
in het weiland steek je zwammen in de fik want zwart zouden ze toch al worden dat is de schimmel aan het werk, die langzaam vloekend op bezoek komt en de luiken sluit de lakens nog eens opschudt, met een vlakke hand de kruimels veegt en dan toch de luiken sluit
het getik van berken hoog in de wind en later de koplampen van een wagen in de bocht de stift die het niet deed op beton en de emmer sop uit de kroeg over de stoep naar het onbekende oor kijken waarin je iets schreeuwt over popmuziek en je afvragen of de ander dat hoort
iemand die je overeind zette tegen de kast en ‘kijk maar’ zei dat je keek naar de plek waar je later de geur nog van zou weten
luisteren naar het opwrijven van glas je adem van de ruit terug horen trekken de verschillende voorhoofden voorstellen, leunend, en niet weten of je het morgen ook nog bent zittend in de vensterbank