Nr.
Titel
Tekst
1
7288
Criptum: extrema insolencia
1e ronde
In het museum waren veldslagen gestreden
maar enkel stof had de oorlog gewonnen
en godenbeelden, klam en aangevreten
sliepen in nissen, door duister verdrongen
Vergeeld manuscript verhaalde in Sanskriet
de zoete jaren die sluiervrouwen verloren
van stille liefde en kinderloos verdriet
die in Maharadja’s paleis werden geboren
Sandelhouten soldaten geurden er naar wouden
ornament en steen naar de stad haar gebeente
waar hindimensen om hun doden rouwden
‘s nachts hongerige visserskinderen weenden
In het museum verbrokkelde tijd elke zonde
werd wat opgegraven was weer vergeten
en de enkelingen die hier waarheid vonden
konden enkel huilen om hun eigen verleden
2
7290
Ecce homo: tuinman
1e ronde
Hier klokken vogels en ritselen eekhoorns
omarmen lianen innig de banyanbomen
Soms kraakt bamboe zijn gewrichten
zucht de modderkleurige hemel en denk ik
aan boomgalerijen van verstilde treurnis
waar het peulvruchten regent en waterjuffers
onbelangrijke geschiedenissen schrijven -
aan mensen die er mijmeren
Kil is het voorjaar hier, -en donker
en zo zijn de sarivrouwen die er dolen
sussend langs me heen ruisen, in sluiertaal
met vlinders en dode kinderen praten
In het park verdwaalden de woordeloze dagen
waar jouw zwijgen hing in mistige dreven
het voorbije reeds de wereld kleurde, ik in
een land van droefheid ben achtergebleven
Koud kan je het najaar hier noemen, en duister
als ik bladeren veeg, alleen ben met verliefden
die onder paraplu’s de herfst weg fluisteren,
trekvogels hoog over me heen tranen
En ‘s avonds aan de gesloten poorten
roept het park me terug, wenken de kromme
banyanbomen, om bij hen te blijven
te vergeten, wat nooit meer terug zal komen
3
7291
Hibernia
1e ronde
Er staat een reiger als was
een zuil in ijs gedreven
grijs met het land verweven
geboetseerd uit klei en dras
Er staat een boom te wenen
een mammoet van wijsheid
zijn merg draagt de genen
van stilte en afscheid
Er staat een man van glas
door de maan beschenen
op een akker te verstenen
als een vergeten uitwas
Er hangt een vrouw aan vlas
een orchidee in late bloeitijd
die sluimert in oneindigheid
een ring, zijn foto, haar karkas
In een winter van dood en as
brak hij in duizend scherven;
krasten kraaien onbewogen
om hun eenzaam sterven
4
7292
La fabrica
1e ronde
Bij ochtendgloren
als de sirenes kreten slaken
en monden van poorten
nachtploegen braken
De laatste sigaret samen
een ritus van eenzamen
Hier heersen neonzonnen
die fel over ons waken
ruggen doen krommen
het hart verdrietig maken
En als de pompen stampen
lijkt het hoofd te kraken
Wanneer zij hijgt en brult
machines oneindigheid ratelen
zwoegen wij met ijzeren geduld
aan een labyrint van stangen
staal en aderen; wij de raderen
slaven van tanken en kranen
Hier tussen metalen klauwen
strijden onze versleten zielen
tegen mechanische goden;
de strijd van titanen
5
7293
Palatium
1e ronde
Het paleis lag in modder verzonken
kikkerkoningen hadden de maharadjah verstoten
troonden tussen legers en glorie van groten
die onder kroos en tijd waren verdronken
Hier roesten Birmaanse zwaarden en schilden
jaagt men in zalen vol verlepte trofeeën
nog enkel op motten die het zijde aanvreten
en wormen die krielen in speren van wilden
De zee ruist in koralen kasten
schelpen ruiken er naar vletten en dode helden
en visserskinderen die de krabben vertelden
van wind door zeilen en krakende masten
In zalen fluistert nog het stille sterven
van voorbije praal, de wenk van smaragden
zelfs ik danste tussen het paars en de scherven
met muffe schimmen en zondige gedachten
Later kleurde avondrood diep verlangen
daar aan de kade waar jollemannen riepen
waar het water ons suste in innig omarmen
waar we sliepen, de wereld ons toelachte
6
7294
Patio
1e ronde
Wat banken, speeltuig, loomheid
van zwetende struiken
mijn voetstap die even aarzelt
zindert over het plein
Vrouwen kwelen volksheid
luiken en blinden koesteren het voorjaar
zwaluwen ondertekenen de schone lei
van blauw en vlokkig wit, ik buig-
met versleten zool en ziel
tussen krijttekening en touwgetrek
voor kokette bloemen en meisjes
En als de mensen verdwenen zijn
glinsteren guirlandes en lantaarns
over mijn hemelbed en sluimer ik
tussen mijn diepste wensen, de lente in
7
7281
R.I.P.
Top 1000
In Varanasi leek het leven gebarsten
heden liep er gebogen; mank als de
bedelaars onder haar schaduwpoorten,
bedaagd als geheimen, lang vervlogen
Hier schreeuwden apen en ouden,
wanneer doden de Ganges verzilverden
vertelden Sadhu’s van droeve gezichten
die achter sari’s om de wereld rouwden
Arenden waren er net kleine kinderen
die joelend naar baars en witvis zochten
tot het licht boven Assi Ghat minderde
ratten en water om de nacht vochten
Trots waren de koperen Pradeshmensen
om hun zijden stad, haar geweven legende
waar de wereld haar aangezicht toonde
in goddelijke verlossing en stille wensen
in armoede, verdriet en eeuwige ellende
Nr.
Titel
Tekst
1
2381
Bunkers
1e ronde
Ken je dat, zo'n weekend met mooi weer,
mijn pa en ik gezellig naar zee,
waar we picknickten in de duinen
met op de achtergrond de bunkers van WO2.
Ja, daar stonden ze, met pijnlijk verleden,
ondoordringbaar en stil, zo star en koppig
en ze zwegen, omdat er niets te zeggen viel.
We zijn die dag niet lang gebleven,
die bunkers leken verdacht veel op ons tweeën!
2
4775
Dagboek van een faun: Neoplasma malignum
Top 1000
Mijn huid huilde; er schuilden bijen in haar stam
een witte imker oogstte as uit woekerende raten
pikte de uitwas op mijn kop kaal, als een gaai
bij wasbeurt sneeuwde het schilfer en schaamte
's Nachts zocht ik in het labyrint van schimmen
de roes van vergetelheid, zwevend op morphine
in de verre echo van de ziel spon ik mijn cocon
een gnoom van strengen, hol en leeg vanbinnen
In de tunnel mat ik de kracht van de veerman
snerend beval hij pasmunt om voort te reizen
later danste ik op het dagelijkse bal van doden
als een faun het bloed uit mijn bokkende poten
Ik kreeg veel bezoek, in eindeloze legioenen
nestelden grijnzend demonen zich in bed en bot
vraatzuchtig hielden ze festijnen in vel en cel
ik werd de gastheer van gedwongen orgieën
En bij dageraad kraaiden de steriele clowns
vol aanbidding tot hun toegetakeld schrijn
een kadaver in oervorm, een stuipend zwijn
Ik nam afscheid in een allesomvattende pijn.
3
2376
Diana
1e ronde
Wie schuilt in dit land, verlegen?
Tussen gebruind olijfhout, Diana,
met dat glinsterend hertekalf
is zij godin van Grieks woud.
Soms trilt haar pees, een stilleven,
wanneer ze wild vergult met eer,
zo tijdloos als de zee het zout
van dit roestbruine eiland likt.
En 's avonds schikt zij haar offers,
op de berg waar Zeus troont: die
verwacht, zijn dagelijks bacchanaal
van veren, vacht en woest drinkgelag.
Zo moet zij hemelgewelven kronen,
het zonnehart bloedrood schilderen,
haar kus; de grootste helden belonen,
gracieuze schim, godin van de jacht -
Dit althans, volgens bekende annalen.
Ik weet beter nu, na delven in eeuwen.
Meisje, droeve wees, schreeuwlelijk,
een dienster, net als zovelen.
4
2382
Oma
1e ronde
Oma heeft vlekken op haar jurk
maar niemand die er op let
en het sneeuwt als ze kruimels
morst, maar de weg is ze al lang kwijt
Eén hapje hier, ééntje daar
voor elke geliefde
die oma verloren heeft
en ze blijft maar eten
5
2378
Sirene
1e ronde
We zijn samen op stranden, verlaten.
Was het in '7O?, '80?, misschien later.
Mensen zonnebaden, kinderen schateren.
Mijn lichaam verraadt voorbije jaren.
Oud is de stem van golf en wind.
Verzilt de adem van meeuwen,
als ze vertellingen ruisen, je lach,
weemoedig over duin en breker zingt.
Weet je nog van toen Milena?
De wereld, de hemel, wij tweeën.
Onze naam in zand tussen je tenen,
later in een golf, een zucht, alles verdwenen.
Ja, nu is je huid van koraal en algen,
nu ben je een zeemin, zo bemind,
de koningin van krabben en alen,
de godin van slib en zilt, ongewild.
Bij een zee die eens botten zal braken,
in '85?, '90?, '95?, misschien later,
tel ik het verlies van haren, mijn kind,
blijf op je wachten, hier aan het water.
6
2377
Sporen
1e ronde
Ik herinnerde me zijn baken, papa die vasthield,
rag en kranten, de roep van woud in tak en regen;
Zilverdrijverij vol chrome dromen van een kind,
dat bloem en bloesem groet in voorjaarszegen.
Onze trein in de meander van lei -en lindenkragen,
samen in een schaterlach van calciete schittering.
Dartel licht, waarin zwaluwen en vlinders baadden.
Verder! In een universum van groene betovering.
Pas later ontdekte ik de weemoed van sprookjes,
rook de sporen van zwammen en weeë zonden.
Werd oud in een heksenkring vol kleine doden,
vol ongeloof dat ook vaders sterven konden.
Nu veeg ik mos van zijn zerk, zal nooit vergeten,
probeer uit wortel en as voorbij bestaan te zeven,
zoek zijn spoor in de baan van de verste kometen,
kruip in holen van maden en kevers, diep beneden.
Rust maar papa, spoedig zal ik je vergezellen.
Laat nu worm en eenzaamheid aan me vreten,
laat humus me verteren, het water zwellen.
Ik kom, aarde zal ons innig samen boetseren;
tot kolossaal monument van eeuwig leven.
7
4769
Tehuis
1e ronde
Ik voel het continent bewegen.
Mijn hoorapparaat ruist: de zee spreekt van heimwee, eb kleedt
het land met afval en zandkastelen.
Ik speel oxo met pigment om me 's middags niet te vervelen.
Later ruikt het licht naar gras.
We drinken decaf, slikken pillen tegen het huilen.
Er kleeft brood aan mijn verhemelte,
kruimels strooi ik rond om niet te verdwalen.
April komt met het venster open,
wit is donderdag en zaterdag is alles stil.
In Chili spreken ze nog steeds Duits,
lees ik in een magazine.
Met Pasen komt geen bommenregen,
maar iemand met een keyboard en een uitstap naar de zoo.
Ik mors ei op mijn mooiste hemd.
De dokter geeft me nog maar even.
Ik vergeet vaker mijn naam,
groet als een verwonderd kind de dingen.
Maar familie blijft me genegen,
met een pannenkoek, zondag in de creazaal.
Als ze me laten inslapen,
na een lang en dankbaar leven,
wenk ik mijn dochter:
"Het blijft zo'n zonde van die vegen."
8
2386
Vrij / Slaaf
1e ronde
Ik slaap uit zoveel ik wil,
heb geen uur, geen tijd.
Als ik honger heb, eet ik,
om daarna wat te wandelen.
Genieten doe ik elke dag,
zalig dat lanterfanten!
Haast ken ik niet, alles mag,
niemand die me iets verwijt.
Ik heb me tot president
van de vrijheid verkozen.
Ik ben een werkloze.
/
Ik slaap uit zoveel ik wil,
heb geen uur, geen tijd.
Als ik honger heb, eet ik,
om daarna wat te wandelen.
Genieten doe ik elke dag,
zalig dat lanterfanten!
Haast ken ik niet, alles mag,
niemand die me iets verwijt.
Ik heb me tot president
van de vrijheid herkozen.
Een slaaf van het nutteloze,
tot mijn grote spijt.
Een werkloze.
9
2384
Wolf
1e ronde
Er waren pijnbomen vol kraaien,
mijn vader en het kreunen van veen.
Late bessen kleurden en verdronken
in sluipend verlangen van sappig leem.
'S nachts vingen we in koele meren,
schubbige sterren en ander leven,
huilden naar de maan om de wereld
van messen en stervelingen.
In het achterland van de hagel,
vluchtten we naar verzonken vertes,
waar we tussen varens speelden,
elkaars trouw voorgoed bevestigden.
Grauwgeel waren ze, toen we schoten,
de welpen hebben we maar neergestoken.
Ja, geen genade roofdier, canis lupus,
goed zal je smaken in stoofkarbonade.
Nr.
Titel
Tekst
1
3190
Bornem
1e ronde
's Nachts herleven hier oude sagen,
roert het slik zich in stille waters.
Aan het sas klinkt schuw geklater,
als getijden op de schorren jagen.
Het veer voert me door vijandig land:
Verstikt in alg en aal aan de waterkant,
ruik ik mijn ouders, peil gitzwart;
Ik buig en hoos mijn bloedend hart.
In Bornem stol ik tot stilstand;
struif in een vossenbek gedreven.
Een oud meisje schrijft in mul zand,
stuifverzen over eenzaam leven.
In het slib van de Oude Schelde,
woelt een verleden van stil verdriet.
Maïs voedt er zich met dode helden,
stroommasten zingen er mijn lied;
De terpen ziltten van het bloed en zout,
toen ze woest mijn onschuld stalen.
Er was het splijten van vlees en hout,
mijn knuffelbeer en stinkende bramen.
Nog even koffie in café De Notelaer,
wat pillen om eindelijk blij te dwalen.
Hier eindig ik, mijn last wordt te zwaar.
Verlos mij God: kom mij maar halen.
2
9895
Cartagena
1e ronde
Wij waren de jonge honden
van een zonnig en vrolijk land.
Hand in hand, het eb en vloed
van de tropen, op het strand.
WIj sliepen met de hete adem,
de zoete geur van de Caraïben.
Wij waren de onbezorgde generatie,
de jeugd die niets had te verliezen.
Wij waren de nieuwe seropositieven
3
3589
De zachten
1e ronde
Met het blinde instinct van de mol,
zoek ik het licht, het warme gloren.
Met zure angst verlaat ik mijn hol,
als een haas, liever nooit geboren.
Ik ben de ijlte in voorjaarsmorgen,
veilig proef ik mijn geborgenheid;
een schuchtere scheut, verborgen,
geënt in ongevaarlijke dorheid.
Zacht aanhoor ik angstgeluiden;
help de wereld door haar kilte.
Mijn bunker verfoeit de luiden,
mijn fundament kent enkel stilte.
Ik droom even:
Ik word de klampende bestuiving,
de verlokking, weezoet voor bijen.
Ik word de verbloemde bevrijding,
het stille genot, de zoete huivering.
Maar ijzer is de wet van het leven,
haar juk trekt diepe, droeve voren.
Niets wordt de zachten vergeven,
wat frêle is, gaat altijd verloren.
4
9012
Essentie
1e ronde
Ik kraakte zoals versleten grammofoonplaten,
toen ik in de Indiaanse zomer even ging zitten.
Ik was alleen, enkel herinnering wilde nog praten:
over de klamme greep van charme en zwoele hitte.
Ik zwierf weer jong over mijn prille universum,
mijn geest dwaalde als een djinn over de oases,
zocht de bron van Berbermeisjes en zoete dadels.
Reisde met de zinderende zon naar aequinoctium.
Ik mat mijn vrijheid aan de warmte van oceanen.
Gewiegd door het pantser van ontelbare krabben,
gedragen door blauwgebalde extase van haaien,
sluimerde ik in de schelp van riffen en wrakken.
Nooit was ik in het oerbos en nevelwoud alleen,
omarmd door immense lariksen uit het hoogland:
Bouwde ik er een thuis van hout, mos en steen,
hier kwam de onrust van een doler tot stilstand.
Traag at ik op de bank mijn brood, leste mijn dorst,
zag in de druppels en kruimels die ik had gemorst,
mijn stilleven, ik minachtte zijn voorbije waarde:
Uniek als het kolossaal fundament van deze aarde.
5
3188
Haaientand
Top 1000
In de navel van het havenland,
door vuil en schelp verslonden,
heeft mijn perkamente hand,
een verweerde tand gevonden.
De megalodon reet vroeger open,
onder alcohol en tijd verdronken,
zag ik een zwarte jongen lopen,
naar brood en liefde lonken;
Ver weg stond een baobab te wenen,
afscheid werd er door mes gedreven,
treurnis doorbloedde er mijn genen,
mijn liefsten in zijn merg verweven.
In Calais kreunt de ijzeren hemel,
braakt de zee botten uit de tropen.
De zool en ziel van de ontheemde,
is versleten, maar blijft hopen.
Hier zweert leven op verse wonden,
als we op Stalen Wachters stoten.
Door poorten en haat geschonden:
de laatste stuiptrek naar de boten.
Tandeloos maar nog niet verloren,
worden we ooit nieuw geboren.
Dit is de weg: ik hoor de honden
6
4261
Held
1e ronde
In een ingetogen wake aan een bevroren zee,
een niemandsland waar golven bronstig burlen,
brak ik mijn tanden op de botten van een ree,
die ik van uitgehongerde wolven plunderde.
Ik bad met de valk mee; in een verstilde jacht,
ving ik ademloos de pels van de schemering
en zoog later het merg uit de verkleumde nacht,
schoot azimut op jouw vurige herinnering.
Diep dolf ik naar mijn oorsprong van leegte,
als slaaf van wat heremieten verdriet noemen,
kwam ik in duisternis eindelijk mezelf tegen,
kon me met aftakeling en verval verzoenen.
Later wiedde ik de terpen van vergeten trollen,
dankte hen voor de sprookjes uit mijn kindertijd,
de chimaera van pracht, roem en heldhaftigheid:
Nog eenmaal vaar ik als viking uit, vol digniteit.
Oud word ik in het najaar van het leven wakker,
met versleten blaas en snek die gal en alg lekken.
Verzorgers lachen om het Walhalla van stakkers,
waar wij de dood smeken, naar te mogen vertrekken.
7
4950
Het gesticht
Top 1000
Distels en netels ruisen weer,
putten en kuilen worden poelen.
Bladeren spelen stuifsneeuw,
tussen mijn altijd dode verzen.
Late hondsdagen gaan wild tekeer,
ze klauwen met veel geschreeuw,
naar de boom met valse kersen;
ik kan het zieke najaar proeven.
Wij tooien ons met rag en veren,
paraderen als bevallige hoeren.
In het aangezicht van de bezetene,
krast dwang haar bittere groeven.
Om niet langer pijn en leed te voelen,
om angst en verdriet te vergeten,
verkrampen we tot tonische beelden,
door rouw en zwakte aangevreten.
’s Nachts voel ik de zin van waan,
als herhalingen littekens tekenen.
Rauw verwondt een holle maan,
het aangezicht van de bezetene.
Heel soms sluimerde ik even,
in liefde, in hemelgewelven;
treurde om oude beminden,
vroeger, in dat voorbije leven.
Nu als stormen graven vegen,
breken wij, als het dor knakken
van beenderen en dode takken;
door de eeuwige herfst gedreven.
Ja, als hoofdarts van dit gesticht,
als alma pater en empathisch broeder,
krabbel ik wel eens graag een gedicht.
God is hier dood, waanzin mijn hoeder.
8
3195
Moeder
1e ronde
Gisteren hoorde ik mama door het huis dwalen,
terwijl vogels hun eerste ochtendlied floten,
ze op daken van de vroege warmte genoten,
zij iets zocht wat weinigen konden achterhalen.
Terwijl zachte voetstappen door de kamers slopen,
herinnerde ik me niet meer dat we gelukkig waren,
maar toch kon de droefheid me niet verklaren,
waarom er zoveel was misgelopen.
Maar ik weet van mijn eigen moeder,
dat ze worstelt met zichzelf om wat verloren is
en 's nachts doolt uit diepe bekommernis,
waakt over haar kinderen, de stille behoedster.
9
3193
Musje
1e ronde
10
2874
Papa
1e ronde
Hij was weer daar, in Beerse
Hei en klei hadden de weg gewezen
Bast en put hun geur gegeven
Toen hij terug naar vroeger keerde
Zijn kindertijd:
Het gekreun van veen
onder een ijzeren hemel
11
3197
Progeria
1e ronde
De mens is er peilloos als het diepste meer,
zijn oorsprong gezaaid in een lappendeken,
van paarse weidezucht en woeste begeerte,
hun kroniek verzilverd door zachte regen.
Turf kleurt de whiskey en de grote rivieren,
zalmen zwoegen er naar oude herinneringen.
Mijn kind kan er zich voor het laatst spiegelen,
een ets van wind en huid in waterrimpelingen.
In de parelmoeren schubben van zeeminnen,
ving ik voor een nimf de tranen van de maan.
Toen ik stilte over schoonheid hoorde zingen,
gaf jij geluk en weemoed voorgoed een naam.
Jij leerde me titanium van leem onderscheiden,
dagen als jaren, seizoenen als era's te gebruiken:
Uit mijn kind zal nu jasmijn en brem ontluiken,
mijn mummiemeisje vereeuwigd met de heide.
Mijn ziel waakt aan het einde van deze aarde,
over een kleine mus tussen kolossale meeuwen.
In Caledonië zal je vrij zijn, geborgen slapen,
uit mijn schoot eten, voor eeuwen en eeuwen.
12
3196
Rabós
Top 1000
Rabós kende zijn geschiedenis pas
toen het geboren werd
Verweerde glorie in de omarming
van voorgebergtes, waar het tussen
wijngaarden en olijfbomen sliep
Mensen daar hebben er
mijn diepe droefheid weerlegd,
spraken van vreugde, vol
als het land, zoet als de pluk,
die al eeuwen hun geluk schiep
“Droom zacht”, fluisterde ik, toen de maan
geel licht over het dal streelde,
ver weg schoten klonken, jager hond beval
en later enkel stilte
over woud en pleinen riep
Mooi was er de tijd waarin
het gekwetste heelde,
mooi was het afscheid te nemen,
de wind hier te horen zingen, over mij,
over zoveel verloren en andere dingen
13
3599
Vogelschrik
Top 100
Na de crematie van mijn vader,
voerde ik vandaag een vivisectie uit,
ik sneed en reet maar vond geen ader,
oogstte enkel gras, as en luizen.
Ik heb hem maar euthanasie gegeven,
zijn nek gebroken zoals bij de muizen,
maar zijn kralen blik bleef star kleven,
mijn assistent, de boer kan dit getuigen.
We hebben hem weer terug gehangen,
gekruisigd tussen rupsen en bladschade.
Waar de raven nu kwetsbaarheid vangen.
Na school ga ik op visite, zonder genade.
In de weerloosheid van die strooien pop,
wreekte ik de verschrikking van mijn vader.
Ik zocht een hart, maar vond enkel de strop,
van een beul, een pantser, een mensenhater.
14
9906
Vrij
1e ronde
Ik heb bloemen geplant,
waar mijn graf zal zijn.
Het perkje netjes afgekant,
een kleine zerk uitgekozen,
met mijn naam in goud
en mooie verzen vol rijm.
Kiezels sieren het zand,
geven een zachte schijn,
aan de marmeren rand.
Ik twijfel nog om rozen,
kruis van steen of hout,
bidprentjes zijn al gekozen.
Gelukkig zal ik zijn,
daar aan de overkant
Nooit meer jij, alleen
nog mij, in dat vrije land.
15
9907
Wittebroodsweken
1e ronde
Torens van goud in sinaasappelregen,
paleiselijke lustoorden en zwanengezangen,
pleintjes en patio’s in schemer gevangen,
ja, zo verwelkomde de stad ons tweeën,
in de betovering van wittebroodsweken.
Dat ben ik nooit meer vergeten.
Toen de kanker je begon aan te vreten.
16
5642
Zoals Laika
1e ronde
Gefilterde zonnestralen op de keukentafel,
het fileermes doorheen mijn kinderjaren.
Er is een maximum aan leed dat een mens kan dragen.
Ik mat mijn vrijheid aan vaders krakende stoel:
Er bestaan mensen zonder licht.
Ik ben verslaafd aan een zekere vorm van heldhaftigheid:
het vergooien van harpoenen op witte walvissen,
roken en valse vrouwen, het krabbelen van wat dicht.
Het is een eenzame strijd
Sommigen polijsten hun “verzen” als basalt,
spuwen ze uit als een gletsjer zijn morenen
of een moeder haar ongewild kind.
Ik onsta schuchter in wat staat geschreven.
Verdamp met de wind
Ik begrijp diegenen die gelukkig zijn,
niemand hoeft om iemand te wenen.
Ze noemen mij vaak hond: ik heb hen als vlooien op mijn pels gezien,
op weg naar het universum, tussen miljoenen sterren.
En miljarden werelden.
Nooit ben ik gezwicht:
Ik ben een shuttle, een shuttle van licht
17
3194
Zomer
1e ronde
De Wapperstraat herinnert me wat ik vergeten was,
kwetteren de mussen, als kinderen, me weer naar toen,
zomers vol groen, gelach en geschaafde knieën,
mijn jongenstijd, de ontdekking van het leven pas.
Zachtjes fluisteren de nummers van gevels en portalen,
tot mijn verleden zich spiegelt in het lood en het glas.
En het kind dat plots in me danst en springt,
uit het huis rent om joelend mijn jeugd terug te halen.
In de Wapperstraat verwarmt de zon mijn hart nog even
en ontwaakt de vrolijke jongen die ik vroeger kende,
toen ik hier ogenschijnlijk, zomaar gelukkig was,
de dagen lang, niet dacht aan het toekomstige leven.
Maar ach, nu overwoekeren het verdriet en de zorgen,
het fundament van mijn eerder zo blije gemoed.
En kijk ik, voor ik ga, met weemoed naar het lege huis,
waar ik het alleen zijn niet kende, voor altijd geborgen.