Wij zijn een familie die kalm blijft. We deppen
het bloed vergeven de ruzie, maar gisteren
voelde het als uit elkaar vallen.
Ik ritste mijn jas dicht.
De feiten waren er al, ik had het alleen
niet opgeslagen, zijn hand op haar onderrug
ik dacht dat ik zag dat hij er afgleed want
onwetendheid is het ergst.
Zij leeft al jaren met mij
in haar hoofd, voor mij is ze nieuw.
We hebben de liefde zorgvuldig opgebouwd.
Geduld betracht, wijn aangereikt, sinaasappels naast
de warme broden. Rituelen niet verward met gewoonte.
Je kunt een man niet bijsnijden.
Nu ik het weet is het dragelijk, mijn man
veranderd in een verre bekende, ik snijd uien
voor een soep en trek mijn huid
van echtgenote aan.
De jongen aan het laatste bed van zijn moeder
zegt de dingen die je dan zegt omdat je het ooit
gezegd wilt hebben en het nooit uitkwam
toen de dagen nog bleven komen.
De moeder had geen knop voor stand-by
haar blik drong door muren heen
ze hield van drama
nu is het echt
Ze slaapt tegen de pijn en de jongen ziet
hoe de verhoudingen hetzelfde zijn
vader, zusje en hij, uren reizen voor de minuten
die over zijn, in de gekopieerde kamer
straks wassen ze haar lichaam
niemand sterft met haar mee.