God kwam huilend overeind toen ik de deur instapte
je gaat gedome mijn leven niet verprutsen, riep Hij
schraap die tranen van je kop en leef!
neem koffie, couscous, koude pruimen, maakt niet uit, maar leef!
hebt u misschien, jankte ik terug, mijn buurvrouw net gezien
ze liep met zó’n zonnebril op haar neus, al voor de tweede keer dit jaar
en het is april nog maar, en ze hield haar kindje stevig vast
en het waaide, het was stervenskoud
en de zon, die scheen niet, nergens, en het is al bijna mei
God kwam huilend overeind toen mijn buurvrouw met haar kindje de deur instapte
je gaat gedome mijn leven niet verprutsen, riep Hij
ik hoorde het Hem roepen
ik schraap die tranen van je wangen, ik neem je kindje mee naar buiten
ik geef haar bloemenstelen om te spelen
bloemenkopjes, schouderklopjes
ik geef je kindje zegen mee
toen kwam God bij mij terug
kijk, zei Hij, kijk eens door de ruiten
je hebt ze gister nog gepoetst, dus je ziet het goed
kijk naar buiten wat het meisje doet
ik zag haar zitten in het veld tussen de madeliefjeskransen
tussen paardenbloemen, fluitenkruid, en bloesems van magnolia
op het gras, gewoon op gras, niets bijzonders, groen
rode torretjes met zwarte stippen zag ik door haar handjes glippen
en alles zong, ook zij,
en niemand kon er iets aan doen
vogels, beestjes, bloempjes, boompjes, gras, en kindje
zongen op het groen
en de moeders schraapten zich de tranen van hun kop
en de vaders schaamden zich de ogen uit hun God