In slow motion heeft zijn kamer zich gevuld
met dag. De hond van de buren blaft uit volle borst.
Buiten kraakt de wind. Hij zit en wacht. Gaapt
naar de vlieg die baantjes op het raam trekt,
merkt op hoe mooi grijs wolken zijn verdeeld.
Hij pulkt een korstje van zijn arm. Zijn buik
rommelt als veraf onweer. Papier wacht
op de balpen. Zijn hand krast blauwe achtjes.
Als een trapezewerker duikt een merel
van het dak naar een tak tussen het onstuimig
loof. Zijn lippen sabbelen en lurken aan de pen
en dan hoort Hanlo een mus in zijn hoofd –