We dalen de roltrap af. Nietsziende tegenliggers
worden als figuranten omhoog de dag in gestuwd.
Onder Leicester Square zingt een jongen Rehab
alsof het hem net is overkomen.
Ik werp een muntje naar zijn oogopslag.
In de metro vouwen mannen hun Engelse benen,
vrouwen hun kranten. Een hipster leest staand en niest
zonder decorumverlies. A sneeze travels twelve meters las ik ooit
op een billboard in Vegas; waarom juist dat blijft hangen.
(De sneeuwschudder die je eindeloos omkeert,
om te zien hoe de vlokken neerdalen.)
De glanzende ogen van het paard in het museum
doen me denken aan iets: hoe de stad zich in ruiten weerspiegelt
en of dat dezelfde stad is. Ik las dat zij Horse tranquilizer gebruikte, Clippety Clop.
Iemand lacht kringen in het water, de stad dreigt met zomer.
In Camden staat ze onbewogen in het licht; hoewel ze van brons is,
vliegt de zilvermeeuw keer op keer uit haar mond.
Hij is een man van eindeloze jaren,
hoofd vol buitelende beelden,
lichaam vol geschiedenis.
Elke nacht zit de oorlog aan zijn bed
om te horen of hij niets vergeten is.
Het kraken van de schorseneren
klinkt oorverdovend in zijn mond.
Hij luistert naar de regen op zijn zonne-
panelen en ’s avonds ligt hij dwars
in bed. Alsof ze er nog is.
Hij schuifelt door zijn dagen en houdt zich
wankel vast aan alles wat hem niet ontviel.
Zijn vrienden gingen hem al voor.
Soms gebruikt hij ‘s middags pas
zijn stem.