Ik kan geen druppel meer zien, zei hij, ik stap desnoods op
al wat vaart of vliegt. U bent al te laat,
het last minute loket is gesloten, iedereen is nu aan boord.
Ze glimlachte lief en haalde het optische wit van haar tanden.
Maar ook aan de thuisblijvers is gedacht! Alle musea zijn gratis
en toegankelijk. Mag ik u gidsen? Haar paraplu ging ongeopend
in de lucht en ze wees met een droge vinger naar boven.
Wist u dat er vogels zijn die nooit landen? Ze liepen door
de lege zalen. Hier stond de zeppelin, zei ze. Ik lees de toelichting.
Er wordt beweerd dat branden in de lucht boven verdrinken gaat.
Maar zelf ben ik niet zeker, fluisterde ze.
Ik heb nu een huis aan het strand, zei hij.
Ze aten wier die avond, maar ze wisten dat het te laat was
om kieuwen te kweken. Hij zag nog steeds niets
in het koude afwaswater dat leek op vliezen.
Mogelijk zijn we al te ver geëvolueerd, zei hij.
Zijn er nog alternatieven? Zij lachte in de afwasbak.
Kijk, zei ze, het water blijft wassen.
We kunnen misschien gebarentaal. Lijken
mijn vingers niet al op een zacht wuivend koraal?
Ze liep het strand op en vroeg, maar waar stop ik
mijn taal, hoe plant een woord zich in het water voort, kan ik op de golven
rekenen? Moeten we niet alles noteren op drijvend materiaal?
Alles? vroeg hij. Ze knikte met het hoofd nog net boven water.
Maar snel! Ik sta al op mijn tippen, ik moet
mijn benen knopen tot een staart
en vinnig met de armen slaan.
Vat het samen! Misschien is er nog tijd voor
één zin. Haastig blies hij woorden in het schuim.
Als we dit overleven, zal het zijn door kuit te schieten.
(Op het ritme van De Kapellekensbaan)
Ge veegt met de mouw over uw hand de asem op tot ge blinkt
in de spiegel. Ge strekt uw nek en plooit uw kop tot toonbaar
materiaal en ge begint aan uw schets. En ge twijfelt en ge zucht,
want ge vraagt u af of ge een artist of een narcist zijt, en ge kijkt
gedurig in de spiegel en uw vrouw zegt, Ge zult uzelf nog beu
geraken voor dat portret af is, moet gij nu echt zo dikwijls kijken?
Ge pakt uw palet en uw tubes en ge knijpt een kleur uit
voor elke -ist die men op u plakt: koudgrijs voor de moralist,
lampenzwart voor de anarchist, en ge mengt alle tsjoepkes verf
op uw palet tot een groezelig bruin voor de viezentist, en aan de rand
houdt ge een klodder rood over voor de communist. Dat kleur
komt zeker van pas, zegt uw vriend de schoolmeester, want ge hebt u
gesneden bij ’t scheren zie ik, en uw ogen zijn ook wat doorlopen,
en ge wilt toch schilderen gelijk een realist?
En uw vriend de journalist komt achter u staan, Ik vind dat
precies toch meer werk van een kubist, zegt hij, Maar gevels
schilderen, dat was uw specialiteit! En als ik goed kijk
is uw één oor kleiner dan uw ander. Dat is omdat ik aan die kant
niet goed hoor, zegt ge, en ge voegt er stillekens aan toe: Zeker
niet als gij daar staat.
En ‘s avonds zijn ze allemaal weg want de drank is op en ge kijkt
naar uw half geschilderde kop en tegen uw vrouw zegt ge
dat ge een portret zoudt willen schilderen dat meer is dan een afbeelding
van uw gezicht. Een portret dat onder uw coiffure uw gedachten laat zien,
Wie gaat daar naar willen kijken, zegt ze. Een portret dat onder uw vel
laat zien wat ge voelt, en in de kantlijn alles wat er weer niet in de gazet staat,
kortom de hele waarheid, en uw vrouw giet koffie op en zegt,
Legt uw palet dan neer en schrijf nog een boek.
En ge zucht en ge vraagt u af waarom ge niet kunt kiezen
tussen de pen en het penseel bijgot. Och gij zot, zegt gij nu bijgot?
zegt uw vrouw, Gij waart toch een atheïst?