Dichters hebben ook een lichaam.
Het voelt dikwijls zwaar aan,
want dichten doet men meestal zittend.
(Hoewel het lopend ook best gaat.)
Dichters laten zelfs hun eigen dokter niet
graag het achterste van hun tong zien;
ze bekennen liever via bypasses
wat ze op hun hart hebben.
Dichters koesteren hun kwalen
van lichaam of geest zonder gêne.
Wie leest immers voor zijn plezier
het werk van een gezonde dichter?
Dichters schrijven met het grootste gemak
verzen die zwaar op de maag liggen,
of de lezer het hoofd doen breken
bij zijn poging te doorgronden wat er staat.
Toch verslinden lezers verzen met huid en haar,
of ze nu naar gal of honing smaken.
Voor dichters en lezers geldt in gelijke mate:
verslaving aan poëzie huist tussen de oren.
ik sta droog
dwaal rond met loze uier
het voer is op
ik voel mijn magen knagen
de boer is dood
wie taalt nog naar mijn room
Geen vrediger beeld
dan koeien op een
lome zomermiddag
die in de schaduw
van enkele bomen
liggen te dromen
dat ze straks weer
de melkcarrousel
op mogen.
Vandaag me enkele uren verdiept
in de wijsheid van Boeddha
en de gouden verzen van Ceslaw Milosz.
Niet veel nieuws geleerd.
Van mijn eigen nietigheid
en de vergankelijkheid van alles
was ik mij allang bewust.
En dat de geschiedenis van de mensheid
één lange horrorstory is, maar er
gelukkig ook poëzie en religie is.
Ik wist het.
Toch was het prettig om één en ander
nog eens in betrouwbare bronnen
bevestigd te zien.