Lisdodden sisten en stolden tot scharen het nachtriet knipte haar rokken rond het regende bogen en vloeibare haren slibten gulzig om haar slikkende mond
Het dorre slonk in aarde waar blijven niet kan en al het bewaarde verdween - ook een man
Bij de haard brak het broze en wit als de as was keek ze enkel door zwart glas maar niet meer gekozen