Nr.
Titel
Auteur
Tekst
1
6834
*
Emma van Hooff
in ieder van ons zit een tunnel van boven naar beneden en wanneer we iets van boven naar
beneden willen hebben lijken we op jagende vossen die hun prooi besluipen en als de vos
verliefd is verliest hij zijn staart en een vos zonder staart is als een mens zonder grote teen
en wanneer we totaal uit evenwicht zijn kan niemand precies voorspellen welke kant we op
vallen en dit mijn liefje deze truc van het vallen heeft niets meer met pech te maken of met de
juiste timing zoals een harde lach op een spannend moment om het spannende moment iets
draaglijker te maken een harde lach als een rechte lijn door ons lichaam en als iets door ons
lichaam trekt laat het sporen achter denk aan een boot op een rivier het geluid van een
pruttelende motor als een lied waarop het allemaal begint
het begint hier aan het water dat verfrissing belooft een transformatie en als iets transformeert
wordt het vaak een betere versie van wat het was dus hebben we dorst je mond hijgerig wijd
als de verkeerde opening van een tunnel waar ik naartoe getrokken wordt door je klakkende
tong zoals een agressieve vos zijn vrouwtje lokt met klakkende tong en als ik bij de aanblik
van jouw water drinkende mond denk aan een agressieve vos wordt er in mijn hoofd een
slechte afloop voorspeld en het heeft alles te maken met je gespitste oren opgewonden van het
vlees dat voor je valt en als vlees begint te vallen doffe klappen en doffe klappen vormen een
geluid dat niemand prettig vindt en zodra er geluid klinkt dat als niet prettig wordt ervaren
begint er vaak iemand te lachen zo schel dat het een alarm kan zijn een harde lach als een
rechte lijn zelfs als een motor staat te pruttelen en er nog geen sporen van vernieling zijn
zet ik het op een lopen
2
6618
*
Liene Schipper
Is het makkelijk om te zeggen dat mijn haar ruikt naar een kerk in Parijs?
Toen er vogels waren en je klein was en alles echt voelde?
Is het makkelijk om te zeggen dat je die geur nooit meer geroken hebt,
behalve dan als je je neus in mijn haar begraaft?
Ik zeg: 'Het is dure shampoo van de lush,
als het goed is ruikt het naar havermout.'
Jij zegt: 'Nee het is die kerk in Parijs.'
Mijn haar ruikt dus nog steeds naar de veren van de vogels die rond een kerk in Parijs cirkelden.
Naar de mensen die op het plein om je heen stonden.
Naar de stad die uit gekleurde vierkantjes was opgebouwd.
Er stond een roze tandenborstel op je wastafel die ik mocht gebruiken.
Nu ligt er een andere oranje tandenborstel naast een andere jij in het kastje boven de gootsteen.
Jij begraaft je neus in mijn haar en zegt: 'Je ruikt lekker.'
Ik zeg: 'Ik was mijn haar al een tijd met alleen met water.'
Jij zegt: 'Dan ben jij het, dan is jouw geur.'
Ik vraag me af of je niet gewoon Parijs ruikt.
Het is vast gewoon die kerk in Parijs.
3
6525
*
Ann Slabbinck
We liepen samen naar het open veld die dag
De regen reeg de hemel als spelden aan elkaar
In de verte klaarde het land zijn wolken
Het was niet de lente die te vroeg op onze lippen lag
- Er werd niets gezegd die dag -
Het was kijken met de handen open
Het was reiken met de voeten in het gras
in het glas
van knoppen die spatten als
uitgelaten vlinders in al te krappe cirkels in het water
En daar lag het voor ons
- uitgestrekt in al zijn plooien -
Het voelde als oningenomen tijd
Tijd om te staren
Tijd om in het schilderij te stappen
en er te blijven
tot valavond
en we besloten stilzwijgend het moment te delen
waarop oranjerode ganzen laagscherend het meer zijn trillingen zouden geven
4
882
*
Maria Ros
Gisteren was ik zangeres die iedereen tot tranen roerde
niet vanwege mijn droeve stem maar door de woorden zei
de manager. Hij zette de lyricks onder zijn naam
op instagram.
Eergisteren was ik actrice, aankondigingen overal in de stad.
De wijdverspreidde foto waarin ik kopje onder werd
geduwd in de w.c. deed het het best volgens de
impressario dus weigerde hij die scène te schrappen.
Ik nam de bloemen van een verse groeve
verdeelde ze over vergeten kindergraven.
De koster gaf me zo ‘n draai om de oren dat
de eikenschors bloedde.
Vogels vlogen door mijn slaapkamerraam
pikten op mijn hoofd.
Nu blijf je luizenvrij
glimlachte mijn moeder.
Het liefst klom ik in bomen. Tot een bovenste tak brak. Op de suistocht
omlaag priemden duizend staken in mijn rug, de aarde was koppiger.
Het lukte me niet om te ademen, daarna alleen
met messteken.
Toen ik morgen achttien werd keek de mooiste
jongen uit de klas me wel aan en weigerde ik zijn
uitnodiging voor het feest. Ik koos voor de
chineesogende danser.
De welvaart kwam, veranderde kasseien in asfalt. Ik kauwde
op een stukje teer. Tanks rolden over de dampende weg.
Eindelijk konden we de schunnige dingen horen
die de soldaten ons toeriepen.
Op de akkers achter ons huis stampten machines
betonnen palen in de grond
koren veranderde in
heiland.
Mijn vader redde me laatst uit zee terwijl hij niet kon zwemmen. ‘Maar
door elke dag te wandelen kun je het ook op water,’ zei hij. Zo raakte
ik verliefd op golvend gras en noemde ik mijn vader God
nondeknetter.
5
5827
100% Arabica
Stella Maris
de telefoon rinkelt
de koffieautomaat piept
nerveuze geluiden die tegen elkaar opboksen
mijn mechanische hand
mijn plichtbewuste afwijking
geeft het geluid een stem
of het niet kan dat men zich heeft vergist
of het niet kan dat het staal is verwisseld
en wat er nu moet gebeuren
ik ben geen dokter, zeg ik
ik ben een technicus opgeleid om zaadcellen te tellen
ik doe dit op vraag van een voorschrift
ik word getest op hardheid
zoek een code om af te ronden
vind geen tweede taal
ik haak in
vul de voorraad koffiebonen aan
kies voor bitter
het is een goede dag geweest
slechts één groot verdriet
het vele andere is maakbaar
6
4676
2e deel van Pavane pour une infante défunte #10/17
Pavane pour une infante défunte, deel 2 :
HAECKELDROOM (pre-nataal)
onder golven stampt diesel-
dram van scheepspomptweetakt-
motoren doorheen de verre diepe
koren van halfverdronken blauwe
walviskalvermóederhormonenzang
onophoudelik maandenlang
weeft plankton sterrenwaaiers
waartussen schimmeren en al-
toos schrijnen haar frele roos-
bordelen vleesgordijnen
schipschaduw schuift
waar zon lauw licht liet
wenen tussen de koude tenen
van ijsberg en fjord. Krill
zinkt traag stervend naar
een dieper slik waar zacht
dubbelgevouwen trillend
ik tussen acht kieuwspleten
stik
Hier bonkte bruisend ooit
mijn hamerhaaienhart tot
barentszzee laaiend bij vloed
haar weeë water met sluiers
bloed doorheen mijn kleine
closet joeg
Geen lik van kil
noordpoolmidzómerzuider-
licht krijgt nog mijn lege
ogenoren uit
onze droom
open gedicht
7
7343
Aan de losse spijker die geen gewicht kan dragen
Sophie Zwertbroek
de kat vreet aan mijn tenen nadat ik
me onttrokken heb aan alles waar ik het niet mee eens ben
mezelf; zoals het studentenrijm zegt dat één bier
geen bier is, besta ik alleen in de perceptie van de ander
één sophie vindt niets wat ertoe doet, behalve de noodzaak
om nuttig te zijn
compulsief verslind ik al het nieuws dat te vinden is, mijn zelfaangewezen taak is
gehoor zijn, de gedachte vermijdend dat ik in al mijn individualiteit
er nauwelijks naar kan handelen – zou ik me beter voelen als het goed
gaat met wereld?
ik ben geen extremist, enkel ongelukkig en ontevreden
geen anti-kapitalist maar simpelweg geen kapitalist
ik wil mijn koffie voor twee vijfennegentig
vervangen door morfine: mijn leven uitbesteden in
sedatieve toestand, bijpassend voor
het mentale limbo waar ik
me nu in bevind: niet
levend, niet dood
tijd en ik leven op parasitaire wijze samen, met iedere seconde
wordt er iets van me afgenomen
meer nog dan dat de kat van me afneemt wanneer
ze met laatste trekbewegingen het
vlees van mijn kleine teen loskrijgt, mijn
enkel ontvelt, het bottenmerg probeert
te onttrekken, zoals huisdieren dat doen die
alleen gelaten zijn
8
76
Algebra
‘Seksuele opvoeding is wiskunde,’
zei juf Anneleen, en ze mat in de lucht de lengte
van denkbeeldige piemels annex dieptes van spleetjes;
in haar klas gingen er pas handen de hoogte in
wanneer er met elke centimeter die werd geteld
onze schaamte zich onder schoolbanken vermenigvuldigde
op het bord stond daarna een lesuur lang in drukletters
ALGEBRA te lezen:
Aangename Liefde Groeit Enkel Bij Rechtvaardige Aantrekking
we schreven het met trillende vingers in schriften
met horizontale lijnen – vloeipapier
om vlekken mee te vangen
‘Is echte liefde dan geen priemgetal,’ vroeg iemand
met nog een centimeter overschot in zijn te kort geworden broek,
‘enkel deelbaar door één en zichzelf?’
juf Anneleen negeerde de stelling, probeerde met Oscar
het skelet aan de hand van Pythagoras
het voortplantingsorgaan uit te beelden: dat van de vrouw
met spons, de man met een stuk wit krijt
ook al veranderde ze iedere leerling op de klascomputer
in kleurrijke staafdiagrammen, het wiskundig potentieel groeide niet –
wij bleven priemgetallen uit angst voor een slecht rapport
9
3137
Alweer een sprokkelveld
De laatste bomenresten zijn verhakseld
Met grof geweld zijn ze daarvoor neergegaan
Het wild staat er beteuterd noch ontdaan, er is
een sprokkelveld, een sprokkelveld voortaan
Het is wennen zonder essen, zonder dennen!
Met de grenzen van onze leefruimte verkennen,
is het bericht aan alle soorten doorverteld:
“Er is een gloednieuw sprokkelveld ontstaan!”
We kunnen er verpozen, er behalve samen eten,
(resten schaduwplanten, nog enkele boleten)
er in sport en spel onze krachten meten, we
kunnen van de open plek een speelveld maken,
We kunnen er onbelemmerd sparren, we raken
elkaar, behalve in de verte, niet zomaar kwijt!
We zetten lijnen uit, maken van het sprokkelveld
een hockey-, honkbal-, korfbalveld desnoods
In wat eens leeg leek, platgeslagen, doods,
zijn wij opportunisten, buiten levensgevaar.
(Een fluit, er wordt afgeteld, een held verblijdt)
Elders verpulvert alweer de verhakselaar…
10
4462
amen
God staart naar de vierkantjes voor zich. Letters kent hij – hij schiep het woord, maar ‘QWERTYUIOP’,
‘ASDFGHJKL’ en ‘ZXCVBNM’ zijn geen woorden. Met zijn rechter wijsvinger drukt hij op de ’D’.
Boven Denemarken verschijnt een wervelwind die groeit en groeit tot het luchtruim vol is.
Het land verheft zich boven de aarde, scheurt zich los langs de grens met Duitsland, tolt hoger en hoger.
Nu kun je de onderkant al zien. Denemarken verdwijnt in de hoogte. Dag Denemarken.
God drukt op de ‘O’.
Een wervelwind boven Oostenrijk. Bergtoppen sleuren dalen mee, beken verslingeren hun water.
Omhoog. Omhoog. Omhoog.
Al snel is Oostenrijk niet meer dan een stofje in de ijle lucht. Dag Oostenrijk.
De ‘G’. Dag Groenland.
De situatie baart god zorgen. Zo heeft hij het niet bedoeld. Hij is van het scheppen.
Om verder verdwijnen te voorkomen, besluit god zijn wijsvinger weg te halen van de letters.
Voordat hij de daad bij het woord voegt, springen de letters omhoog. Ze winden zich als natte klei rond
gods vinger.
Er waait een adem. De klei wordt droog en hard. God krijgt zijn vinger niet meer los.
Hij vervloekt de letters tot in het tiende geslacht.
De letters trekken. Eerst verdwijnt gods hand, dan zijn arm, zijn hoofd en de rest van zijn lichaam.
Naar beneden. Naar beneden. Naar beneden.
11
7036
Aritmomanie (teldwang)
Sabrina van Raat
Het unieke pixelpatroon op je eigengereide huid
beweegt sneller dan ik wennen kan.
Voor ik een telritme vind, vliegen je spikkels alweer op
als een leergierig klasje spreeuwen.
Ieder nieuw seizoen pak je op een dag je sproeten bij elkaar
en verzamel je je in mijn armen.
Als wiegt onze vriendschap op trage vierkwartsmaat;
zijn je sproeten het zand dat deint op het geluid van iedere tel.
Of je nog even wat langer zo stil wilt staan, durf ik je niet te vragen.
Het leven is simpelweg guller dan ik tellen kan op zulke dagen.
12
4628
Avondland
Jens Meijen
Ik vouw een graanveld eenzame nachten
tot lakens lang genoeg
om mijn tenen te bedekken.
Het is zo stil dat ik kan horen hoe in je hoofd een klok tikt
en op je bord een vijver ligt, een glazige poel met riet aan de randen –
kikkers kwaken op tafel, gras groeit uit het dode hout, zand verschijnt onder je nagels.
Een tl-buis verlicht je blinkende tanden. Een lampje in de steeg van een lang leven.
Je schrijft om jezelf te vergeten, zei je.
Je graaft in de aarde die intussen de tafel bedekt, ritselt door het gras als met je vingers door mijn haren
en probeert de kikkers te verjagen. Je zoekt naar een bewijs
dat tijd geen vrachtschip is
dat containers laat vallen in het oogwit van de zee. Dat wij niet de containers zijn
die op de zeebodem mogen rusten.
Ik hoor het regenwater tussen kiezelstenen in de voortuin: je neemt de vorm aan van alles om me heen.
(het geheim is dat we lijven zijn
die elkaar proberen aan te kleden)
Zo is mijn hoofd een blauwdruk van alles wat er niet meer is – een lange lijn van afscheid
zonder woorden, zonder heimwee.
De rotsblokken in mijn slaapkamer gebruik ik om de tel bij te houden
hoeveel dagen al. Vroeger scheen ik met een zaklamp op de rotsen
om hun schaduwen op de muur te werpen. Dan ging ik tussen hen in staan
en deed alsof ze mensen waren.
Ik vraag me af wat onze nooit geboren kinderen
geleerd hadden, of ze koele meren zouden drinken, zouden ruiken naar een loofwoud.
We leggen voorzichtig bosbranden aan hun tenen
warme boeketjes om hen nooit te vergeten.
Ik zoek je tussen de rotsen, maar je bent niet meer waar je was. Hoe langer je alleen bent, hoe beter je beseft
dat het nooit twee keer dezelfde persoon is die je in de ogen kijkt.
Wanneer ik je aanwezigheid heb afgelegd
als een afstand, niet een jas
dan schijnt er op mijn schouders iets:
een lampje dat vertelt
hoe jij zo bij mijn hartslag hoorde
jij een tweede adem was
13
1023
Ayumi Ishida
René Dohmen Grohswardt
Ze zeiden: duizenden oorlogen, duizenden fouten, duizenden lessen.
Maar eerst een nostalgische prelude:
ze staart afwezig uit een voor mij onzichtbaar raam . .
Maria Callas zingt Puccini’s Madame Butterfly.
Enkele kilometers verderop
doorkruisen miljoenen de moerassige woestijnen.
Dwalende vaartuigen zinken in zee,
starende ogen, laatste gebeden.
"Het kinderziekenhuis is buiten werking na gebombardeerd te zijn.
Artsen en verplegers haasten zich om baby's uit hun couveuses te halen."
Opstijgende as, een verduisterde zon,
huilende vlinders, stervende goudvissen.
Ze zeiden: duizenden lessen zullen leiden tot vrede-competentie.
Maar vrede-competentie is nooit gekomen.
Er was eens een oosterse prins
en die prins verliet zijn klevende paleis.
Hij maakte een wandeling door een nabijgelegen landschap,
klom in een boom
en zag, hoorde en voelde alle dingen die hij nodig had,
alle dingen hem dierbaar,
alle dingen.
"Ik zag laatst een eekhoorn, en die eekhoorn was altijd blij,
van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat."
Op een dag
zal het gletsjerijs terug omhoog kruipen
en kan het Himalayagebergte weer trots haar zilveren torens laten zien.
Op een dag
zal Ayumi Ishida zingen:
“De lichtjes van de stad zijn zo mooi.
Yokohama, Blauw Licht Yokohama, ik ben blij met jou.”
14
2433
Balie 3b
Weer in het ziekenhuis de trappen lijken op elkaar
als de witte klompjes van de verpleegkundigen
er zijn borden die niet wijzen naar waar je werkelijk heen wil
bij balie 3b daar kan je kiezen of je je rijbewijs scant of je identiteitsbewijs
of je paspoort ze vragen of ze je foto mogen gebruiken
Vanochtend had je nog een verkeerde beweging gemaakt
toen je de vetbollen verving en de wintertuin hield haar adem in
tot er een grijze vogel uit je keel vloog
De gangen zijn groot en wit en zonder ramen en met neutrale kunst
skaileer in de wachtkamer er zijn overal mensen het ruikt te schoon
en toch kleed je jezelf uit voor een foto van je botten
er is niet op te zien dat je hier zieker bent dan thuis
15
4625
Bandruis
Rob Theys
Een luidspreker ruist. Ik luister, luister aandachtig
Een vinger drukt een pianotoets in: doffe klik
Zeg: stoel. Met nadruk: stoel. Het klinkt als: stoel.
De van betekenis ontkoppelde stoel stijgt op en zweeft
de ruimte in.
Ik zit op een stoel met uitzicht op het heelal
en licht waarin de tuin zich verliest. Een broer schommelt
voor eeuwig in zilverpak tussen de sterren. Vrienden
met gesloten ogen peddelen met hun handen langs Mars
en planetoïden. Geen radiosignalen.
Geen synth met muziek der sferen. Bandruis
en ochtendblues, we ontwaken en ontbijten, jij nog koffie?
We fietsen tijdig naar het werk (altijd tijd) (tijd).
Mijn kleren raken versleten, ik inspecteer mijn knieën, één
twee, en pruts de stof stuk. Ik vraag aan het heelal
of er een man woont, ik dring aan: zijn naam is Jan.
Hier woont geen Jan.
16
3969
Beving
we slalomden door gebroken glazen van de ramen en zagen hoe de vloeren van de huizen er niet meer waren
soms hoorden we hoe erg het er trilde in de tijd die men toen stopte – en voor alle zekerheid maten we de scheuren
waar god en ‘t land dat wij betraden zich naar buiten had gedrukt
ik was ernstig verbaasd hoe de personen die ik niet meer zag voor ons uitgelopen waren
misschien hadden ze wel gefloten en van de fruitbomen genoten – en tegelijkertijd of heel toevallig
opzijgekeken om van het brood te kunnen snijden en te eten alsof je in een vertraging leefde
en mocht hopen dat er wederom een dag, al was het maar een halve, achter een ontblote schouder zou ontluiken
het was moeilijk te begrijpen zonder niet een beetje boos te worden en daarom boog ik over een klein glaasje
waar men voorzichtig aan mocht lurken omdat de mensheid in cursieven had geschreven
[en niet overdreven] wat er zou gebeuren met degenen die niet luisterden - en ik fluisterde
hoe de mensheid kon veranderen en uit mijn handen vloog een vlinder met een lichtje dat heel lichtjes
en heel licht over onze behaarde hoofden ging
17
7759
Bos is boos
Monica Boschman
Schrijf deze woorden als strafregels:
Bos is boos. Wortels, stam, tak,
blad en kroon op het werk.
Knoesten, nerven, sapstromen.
Een specht die vooraf klopt
net als andere holbewoners.
Alleen mensen vellen
villen, willen
een bijl, een zaag, een product.
In tafels, deuren en parket
zijn wij vermenigvuldigd.
Bos is boos. Daar blijft het niet bij.
We staan op omvallen, een leger
van naalden loopt warm
op bladmuziek.
18
4289
Brief uit de Oost
Robin Block
Je droomde ons een toekomst voor, op flinterdun papier. De sierlijke streek van jouw machteloze hand
op de scheurlijn tussen moeder- en vaderland. Het afschrift van je tropenjaren. Een laatste PS voordat
je verdween: "bid eens goed, mijn kind, dat we elkaar vlug terugzien".
Ik heb een mes nodig om jouw geheimen te openen. Om de codes van de plakrand te pellen. Soms stuit ik op
Japanse verboden. Je vouwde een omheining om de tijd heen, verzegeld in een alfabet van verzwegen tekens.
Een krul die eindigt met een punt, voor altijd vraag blijft. Er bestaat niet echt een taal, voor hoe mager
de jaren je hadden gemaakt. Geen woord voor de dag waarop je ging. Je liet alleen een datum na:
2 dagen voor de bevrijding.
Ik herinner de naampjes die je verzon voor ons, vond je kusjes in de kantlijn van de bladspiegel. "Lees mij",
zeg je. "Lees mij door inkt in roodzon uitgelicht. Lees mij in de verborgen uren. Lees mij in wat ik niet verbeterde.
Lees mij in wat wij beiden zo onherroepelijk herhalen, over jaren, generaties heen. Lees mij in wat ik vergat, in wat nooit
aankwam, in wat jij nooit begrijpen zal, in wat achterbleef in klad". Ik kom je telkens tegen, in wat je niet schreef,
in wat je steeds weer doorstreept, in de stilte van een witregel, het prikkeldraad om een kamp.
Soms moest jij buigen om niet te breken.
Soms moet ik rechtop blijven staan, hardop mijn verzet uitspreken.
Het schommelen tussen heden en verleden. Een schaars archief van nagelaten tederheden.
Of simpelweg een verklaring. Voor waarom ik hier nu ben, om wat jij daar toen gedaan hebt.
Een testament van iets, hoe de geschiedenis ons weegt misschien, op een veel te grove schaal.
Hoe de teller steeds weer uitslaat naar de menselijke maat: 40 gram in de hand van een kleinkind.
19
7275
Ceci n'est pas une pipe
Dit is geen brief. Er kwam geen postbode aan te pas.
Dit ligt al jaren in de kledingkast, onder een stapel
truien, te wachten op een tijd die beter is.
Postzegels zijn vleugels en vleugels zijn schaars
in deze tijd. Niets komt tegenwoordig meer aan.
Zelfs iets wat niets is kan dus bestaan.
Ik weet niet wie je bent en andersom en of
dat ooit nog gaat veranderen: ik had ooit
een glazen bol, maar die is stuk. Ik leef
met in mijn zakken de scherven van geluk.
Dit is geen brief aan jou, van hoe je ooit
het wachten waard, van hoe je zacht
en mooi en lief –
dit is geen brief.
20
879
Cliënt
Maria Ros
Ze noemden hem een stille jongen. – Die hebben diepe gronden – zei men. Hij
torst verwachting met zich mee, presteren op net-geen-Icarushoogte. Bij
zweethanden denkt hij aan gesmolten was, bij koude voeten aan vernedering.
Mislukken kan ook winnen zijn als hij het perspectief zou durven te
verschuiven. Hij draait de scherf Berlijnse muur tussen zijn vingers. Blauw met
zwarte boog, misschien een letteraanzet. Hij wil het vatten in een lijst of
bewaren in een
doosje. Maar kan bevrijding worden omrand? Is bewaren niets anders dan een
graf? Was sijpelt tussen zijn vingers, aardkluiten ploffen op kistdeksels. Hij
schreeuwt om veren om in te verdwijnen, ademt te snel.
Misschien terugkeren naar de plek waar hij heeft leren praten? Kruipend uit
valluikrelaties, ontward uit de vuile was die binnen dript, vindt hij een spoor
naar toen.
Het tuinhekje knarst, roest dwarrelt op zijn schoenen. Het gras is allang niet
meer gemaaid, kuifmeesjes nestelen in een kier naast de voordeur. Scheve
luiken voor de ramen. Het pad achterom is vervaagd maar nog vindbaar.
Voor het keukenraam, in kleur van slappe thee, een gehaakte val met
guirlandepatroon. Scheuten citroengeranium piepen erdoorheen, buigen
ongevraagd mee. Vele herinneringen heeft hij aan het ouderhuis maar dit is
hem ontschoten.
Een nieuw beeld tuimelt binnen. Hoe hij vergeefs probeert zijn veter te
strikken. Hoe papa 's haarlok voor zijn ogen schuift als hij neerhurkt en een lus
vasthoudt. Hoe papa 's hand zijn krullen aait en mama in de deuropening hen
toelacht.
Is dit wat het is? Hurken naast een citroengeranium tussen haakgordijnen, niet
duikelen naar zes spaden onder of branden aan de zon. Al dreint aldoor een
waterval van drank en schuld, vandaag rijst de rivier en knielt de berg.
21
4641
De Akte van Erkenning van Suriname 1975
Zondagmorgen, op het Gouvernementsplein luisterde ik naar de zangvogels, allemaal in hun kooien strijdend om het hoogste lied.
Ik zag hoe andere grootvaders ook trots hun twa twa, rowtie, picolet of gele bek aan het woord lieten.
Hun verenpracht mooi in kleuren van rood, zwart, bruin, geel en wit.
In de ogen van onze vogel zag ik beelden van dansende krijgers, wasvrouwen en spelende kinderen, alle vogels zongen in vrijheid hun eigen lied.
Zondagmorgen, op het Gouvernementsplein luisterde ik naar de zangvogels, de een klonk onzeker, de ander vol euforie.
In de ogen van mijn grootvader las ik hoop en dromen.
Daar op het Plein klonk het begin van een nieuwe symfonie.
In de straten van Old Town luisterde ik naar andere geluiden.
Intellectuelen luidden trotse klanken van zelfbestuur en bezieling, een ander die van opstand tegen de vernieuwing.
Ik zag broeders met grote afro's gekleed in broeken met wijde pijpen, zusters in minirokken waar zelfs ik van bloosde.
Op de radio luisterde we naar het Moeders Uurtje en Willeke Alberti.
In de straten van Old Town luisterde ik naar andere geluiden, alleen naar die van mezelf en Den Uyl het meest.
Lachmon was fel tegen: 'Wacht, het gaat te snel Arron! Het land is er nog niet klaar voor.'
Ik zag hordes landgenoten op Zanderij vertrekken, in hun ogen las ik geen hoop, maar vrees.
Switie Sranan huilde, maar bereidde zich ook voor op 's Lands grote feest!
In de straten van Old Town luisterde ik naar andere geluiden.
Het Plein omgedoopt tot het Onafhankelijkheidsplein.
In de nacht van 24 op 25 november 1975 vierden we uitbundig onze vrijheid.
In de ogen van ons nieuw Suriname zag ik beelden van hoop en dromen, zoals vroeger, zondagmorgen in de ogen van mijn grootvader.
Gedurende de Lange Droge Tijden snakte ik naar verkoeling. De wind waaide seizoenen lang in een andere richting.
Na de tragiek van 1980: politieke spanningen en discussies vol verwijt, denk ik regelmatig aan hen in stilte.
Gedurende de Lange Droge Tijden snakte ik naar verkoeling. Ik denk terug en markeer het jaar 1975, de Erkenning van de Republiek Suriname,
een historisch feit!
Van onze eerste president Venetiaan, ontving ik trots De Gele Ster: het symbool van onze eenheid.
Maandag, in De Ochtenden luisterde ik naar de koolmezen, alleen hoorde ik mijn overzeese roep: Kon Hesi Baka Henck Arron en staarde
eindeloos over de uitgestrekte Hollandse polders.
22
5997
De American Supremacy Dream dromen
Yannick Van Puymbroeck
via kickstarter heeft een megalomane elon musklookalike een crowdfunding georganiseerd
om acht mensen met een spaceshuttle naar planetoïde 3834 te sturen
planetoïde 3834 is de saaie alias van planetoïde zappafrank
zappafrank bevindt zich 309,1 à 455,3 miljoen kilometer van de zon
de zon bevindt zich 149,6 miljoen kilometer van de aarde
in astronomische lichtjaren is de gecalculeerde gemiddelde afstand van hier naar zappafrank
fucking ver
in de spaceshuttle zitten 8 m/m/m’en die elk meer geld bezitten
dan de andere 7,7 miljard m/v/x’en op aarde samen
en plots zit ik als verstekeling ook in die spaceshuttle want ja, yolo
het werd tijd dat ik nog eens iets ondernam
de miljardairs dromen hardop de american supremacy dream
de kolonisatie van zappafrank
zappafrank naar frank zappa van frank zappa & the mothers
frank zappa & the mothers van smoke on the water van deep purple
die frank zappa
de frank zappa
frank zappa
maar dan zappafrank
een minuscuul object in een immer uitdijend universum
zou zappa zich ooit hebben afgevraagd wat er zich achter het heelal bevindt
buiten de grenzen van een massa die oneindig is?
en plots besef ik dat als ik bescheiden was, ik al lang verast was
daarom ben ik hier: voor mij is niet the sky maar zappafrank the limit
historisch nieuws: de raket landt op zappafrank
breaking news: het target van de crowdfunding is niet gehaald
de megalomane elon musklookalike heeft beslist het project te staken
de donateurs krijgen hun geld terug, maar alleen op aarde. (altijd de kleine lettertjes lezen.)
plots zijn de 8 miljardairs geen 8 miljardairs meer, geen 8 uitverkoren m/m/m’en meer
louter 8 van de 108 miljard m/v/x’en die ooit hebben geleefd op aarde
de 8 miljardairs zijn virtueel dood en ik ook, maar ach, ik ben hier nu toch
in mijn ruimtepak van zara verlaat ik de raket en zet ik de eerste stappen op zappafrank
neil armstrong zei op de maan: “that’s one small step for man, one giant leap for mankind”
ik zeg op planetoïde zappafrank: “als ik sterf, is het uit nieuwsgierigheid”
maar nu nog niet
zolang ik in leven blijf, blijft het axioma van de onvermijdelijkheid van de dood in stand
ik zal het nooit anders weten
wie wel?
23
6229
de as Brussel-Oostende
hij blijft in de keuken maar komt weer binnen net als nieuws en glas
hij noemt mij valdoodmooi en ik denk dat hij het meent, die waaghals
hij noemt mij crème fraîche en heeft mij aan zijn kogellippen hangen
hij ruikt als vallende regen – en ik weet niet wat ik moet aanvangen
de stoelriem in mijn wagen is stuk en nu piept dat ding de hele tijd
tuut-tuut-tuut, ik ben gek, want het zingt als een hyacint in de heg
jij knielde nog in graan en houtkool en in iets dat je me had gezegd
maar je babyface verraadt nog de korrel van jouw niet genoeg krijgen
de haringman is bijzonder intelligent want bij ‘t verkopen zwijgt ie
achter z’n kar tast ie me in de boezem en hij zal me altijd nawijzen
hij opent ‘t damesblad in mijn ingewanden en noemt me nog een junkie
dat toestel van je koninkrijk wil me meewarig in je afscheid wrijven
jij haalt de mooiste meid eruit en maalt niet om brak of waardigheid
jij bent de kapitein daarvan, ik ben erg onder de indruk van je tong
het eiland Ijsland, die doorloper van je SALT-verdrag, en longensong
je bent maar een keer jong, wat een drama, maar je hebt me gerammeid
gebeukt, gestormd en me dan in de regen achtergelaten als een puzzel
onopgelost en met de oplossing achteraan die openligt op nummer twee
alsof je me casi verbood te schrijven als de katten, eens op de plee
en er waren nog andere redenen voor ‘t ‘niet storen’ in jouw Brussel
want jij was degenslikker – jij was daar het keizerrijk van gisteren
jij bent de republiek van een akkoord zonder wapens – en de computer
tikkend in een leeg scherm met een streepje in de lucht als een scan
en ik moet herboren zien te worden in m’n bed, en jij was de wroeter
we liepen aan de Michiel en Goedelekerk, en jij praatte uit de school
je zei, ‘Byzantium kan maar een keer bedreigd worden met een pistool’
want ik was onderbelicht, en wie denkt dat er licht is op de zeebodem
die ziet zandkastelen en verliest zijn vrijheid, zonder geneesmethode
die ziet de schipper niet en diens wijnkalebas, en het Noordzeegevecht
je laat je toch niet zo bedotten door alles wat je ziet of wat je zegt
24
7640
De begrafenis.
. Ik heb
mijn vriend over het grijze zand gesleept alsof hij
een moot schrootstaal was. Hagelwolken sluieren mijn ogen, mijn huid is as geworden. Gisteren brak een ekster de stad als brood. De maan brandde bloedvuur.
Naast het lijk heb ik gelegen
toen ik mij moest verschuilen.
Het begon te ruiken als een rat.
Alle ratten moest ik verjagen
die zich verzamelden voor het feestmaal.
In de ochtend sloeg ik een gat in de grond.
kneep een gebed uit mijn adem legde deze samen met een kus op zijn
voorhoofd.
We zijn het lied dat duiven zingen.
In de dageraad braken zijn herinneringen als saxofoonnoten
door de grauwe hemel. In het hart sluimert het heelal als een foetus
al is de we-
reld een kuil
vol ingestorte
infrastructuur.
Voordat ik wegging vertelde ik hem
een slaapverhaal zoals hij ooit
aan mij vertelde: Op een avond
kwamen alle bergen en sterren onverwachts
op bezoek, ze hadden vreselijke honger
vroegen melk en dadels. Zij dansten
met elkaar als zandheuvels in de armen
van woestijnwinden, zongen vergeten
liefdesliederen.
We hopen dat wij op een dag
de hemel mogen opensnijden
als de buik van een boeman
en al onze naasten die wij missen
er verrast uit zullen vallen.
25
6957
De broer
dit is een nieuwe compositie. de permanente
tegenstellingen heffen elkaar op met aan elke zijde het tegendeel
van een ander
waardoor niets tekort komt en alles uit de bocht
een ander leven leert.
het schilderij is zowel nuttig als niet maar verwar dit met jezelf en alles wat er niet in zit,
komt vanzelf uit.
vrouwen mochten met mannen alleen in bepaalde ateliers neuken maar ze vroegen niet om verder
op klaar
licht
een dag te worden. terwijl niets gevraagd
duwt iemand mij
ligt omver en verdring dit met gedachtes over hoe tafelzout is ontdaan van alles behalve smaak.
nu hoor ik klassieke muziek maar dan in een ander
tijdschrift
dat voor mij ligt lees ik dat het niet om de artikelen gaat, maar om het nut van een juiste smaak.
de koffie kleurt inmiddels rood en op een schaal van 1 tot Antwerpen zijn
twee witte strepen gelegd om zo de weg terug te vinden en oh, waar de maan zich momenteel bevind, vloog ooit mijn broer.
hij is eindelijk zover gekomen dat iedereen kijkt
alsof we elkaar eerder ontmoet hebben.
26
1776
De Gedachtenkaravaan
Allison Hackley (Y. de Vries)
De Gedachtenkaravaan
In de nacht trekt de gedachtenkaravaan weer voorbij.
Ik wikkel het dekbed wat steviger om me heen en
Met gesloten ogen zie ik de rij kamelen
Steunend en zwoegend door het zand sloffen.
De oudste voorop en de jongste achteraan.
Verdriet weegt zwaar.
Ik zou ze willen ontlasten, maar ik weet niet hoe.
De karavaan laat zich niet stoppen.
Ik ben niet mijn gedachten.
Dan zie ik hoe de voorste kameel door zijn poten zakt.
Het oudste verdriet rolt van zijn rug.
Ik kom uit bed, help de kameel overeind en bind zijn last weer stevig vast.
Na een bemoedigend klopje op zijn schouder kruip ik terug in bed.
De karavaan verdwijnt in een waas van tranen.
Ik ben niet mijn gedachten, prevel ik. Ik ben niet mijn gedachten.
27
1656
De soorten
M A van der Kroef
Ook dood kan een mens alleen zijn
pas gevonden op het blauwe zeil
in een koude keuken na aanhoudend
gemauw van een kat die honger heeft
dan wordt een eenvoudige kist getimmerd
een kippenvleugel aan de kat gevoerd
een gat gegraven en een dichter gebeld
Maar als de soorten zelf het leven laten
katten, dichters, kippen
de mannen die de gaten graven
dan blijft zelfs het blauw ongezien
de kou niet gevoeld. Planken
kunnen bomen blijven, niemand hakt ze om
28
1642
De toekomst in nu
Marcel Harting
Albatros zonder plastic in de maag
Vliegt over een groeiende ijskap
Terwijl vlinder klapwiekt nabij Addis Abeba
Nabij wat pas nog woestijn was
Waardoor het gaat regenen bij Amazone
Dat blust en weer groter lijkt dan gisteren.
Een geluid verstomt
Zwart goud kolkt in stilte
Op een diepte die het niet verlaten zal
Naast instortende kobaltmijn
Eenzaam missende gezelschap van
Kinderen die het geel achter de nagels verliezen
In de schoolbankjes muziekles volgend
Zonder de klanken te hoeven horen
Een Gele Rivier stroomt helder blauw
Tot aan een oceaan die zakt
Zodat koraal zichtbaar wordt dat kleurt
“De vangst is minimaal dit jaar”
Zegt Boyan Slat
En verder heerst de stilte
Als van een Hoorn des overvloeds
Die niet langer schalt
29
4869
Detox
Inge Pollet
De opvliegende paniek van een zuur hemd. Dit moet wel de
diepste dag zijn, de donkerste. Zwarte maan. Stenen die
grond vergallen, die suizen tijdens opstaan en vallen bij het gaan.
Ik ben verstrikt geraakt in de atmosfeer van Saturnus. Een mat
licht schept tijd en traan. De afgesleten kleuren resoneren
blind in de schaal van mijn hoofd. Beter drink ik nog wat
detox-thee, en zalf ik mijn voeten voor ik weer vertrek.
Een ringend lijnenspel wordt in bevend negatief hertekend
als ik met mijn ogen knipper. Ik probeer rechtop te
blijven in dit machteloze vacuüm. Zweef en meet. Zweet.
Ik ben een nacht vol sterren, twee hemels breed.
30
6298
Dodenmars
Lars Meyer
Het verlangen heeft geen volume. Het wordt gefluisterd.
Er wordt een kist naar de zee gedragen.
Een groep ratten kruipt vanaf een afstand mee.
Er ligt iets verborgen in de regels. Ik heb er geen geduld voor.
Het lichaam laat zich niet zien, nergens kan ik de littekens lezen.
Totdat er niets anders is dan taal was er een idee dat zich niet langer wilde schikken naar de vorm.
Een sluitend antwoord werkt slechts het vergeten in de hand. Wil jij zeggen wat het exact betekent?
Er wordt waarde gehecht aan ideeën, zelfs wanneer ze ons beschadigen.
De ratten drinken uit het zeewater. Er schuilt een delict achter alles wat definitief is.
Ik heb mijn lichaam getraind niet meer achterom te kijken op straat.
Ik heb mijn lichaam niet kunnen vinden in een woordenboek.
Ik heb mijn lichaam vormgeven naar dit gedragen lichaam.
Ik ben door mijn knieën gegaan voor zijn verlangens, gleed de rits naar beneden
zag dat er geen woorden achter waren verstopt. Ik schrijf dit zodat ik het lichaam
dat naar zee wordt gebracht niet vergeet.
De ratten communiceren met elkaar in een onbegrijpelijke taal van constante beweging.
Ik kruip door de duinen richting de kist, blijf mijn gezicht ophalen aan helmgras.
Het is gekmakend, deze manier van constant er omheen draaien. Ik weet niet of ik
mij hieraan kan schikken. Het is een uit nood geboren obsessie.
Ik durf het lichaam nog niet te zien voor wat het is: talloos.
31
2789
Doe-het-zelvers
De wereld is alleen mooi
als je de auto’s weggumt
uit de straten. Hoe vaak
zie je dat niet op een foto:
Palmbomen, witte stranden,
azuurblauwe zee, allemaal geretoucheerd
‘Er zijn bestaan geen vredesduiven meer,’ zeg jij, 'terwijl we meer dan ooit vrede nodig hebben op aarde.’
Ik heb een mooi beest gevonden
op het internet: helemaal wit,
een olijftakje in zijn bek,
maar er staat een watermerk in,
hoe spoelen we dat eruit?
Vroeger was er alleen leven na de dood
als je Jezus heette of van Gogh
Nu popt iedereen op
uit de eeuwigheid
als een vogelverschrikker
We doen het allemaal zelf.
32
2721
Dystopie, de gemeenschap
Boven ons hangt een hard en scherp zwaard.
We hebben de grafkuilen al gegraven en stenen monumenten opgericht.
De feesten zijn wild, ongeremd geven we ons over aan elkaar en aan de elementen.
Soms breken we door de waterval en rusten uit in de stilte erachter.
Schrijvers tekenen onze historie op voordat het te laat is.
's Avonds verlaten ze de bureaus om zich te laten gaan in de brutale wanorde.
's Morgens lezen ze het geschrevene voor.
Iedereen luistert tot het uitzinnige feesten weer begint.
Zogenaamd zien we de schaduw niet.
We doen alsof we vederlicht zijn.
We doen ons voor als sneeuwvlokken en proberen het donker te ontwijken.
Verhalen over hoe mooi de planeet was doen de ronde in de luwte der orgieën.
De vuurzee lijkt nog ver.
De eerste zieke vissen raken verstrikt in rietkragen.
We hakken hout, we kneden deeg, maar het brood heeft zijn smaak verloren.
Onze blik begint naar binnen te keren.
Om angst buiten de deur te houden maken we een bootreis over de wijde delta.
We zien gifgele kikkers en doen een spel: wie eet de meeste kikkers?
We nemen een kijkje in de hemel hoewel we weten dat het gezichtsbedrog is.
Het navigatiesysteem is niet te vertrouwen.
Het amusement heeft een bittere ondertoon.
Het eten wordt schaars en wie vis wil vangen betaalt voor een hengel een fikse prijs.
Als het volle maan is komt het schip in botsing met een hoge oever.
Daar wonen agressieve, verwilderde honden, ze springen het dek op.
Om ze tevreden te stellen moeten we een hoofd offeren en wegwezen.
Als we eindelijk thuis zijn zien we gloeiende stenen uit de lucht vallen.
Op een landkaart markeren wetenschappers de inslagen.
In deze laatste fase zoek ik een afgelegen plek in het gemengde woud.
Onder de dikste boom ga ik zitten en sluit mijn ogen.
Concentreer me eerst op de periode in de moederschoot.
Na enige tijd bevindt mijn geest zich op een kronkelend pad in de mist.
Ik laat me leiden door een stem die ik niet versta en toch begrijp.
Het doel is bevrijding maar er resteert weinig tijd.
33
3500
Een andere zorg
Wie slim is, plant zachte berken rond het lijf en snijdt
de stam flink open. Het sap zou water, honing zijn en wijn.
Je haalt de vloeistof uit de boom. Kracht tap je in gebruikte
blikjes en leid je via pijpjes naar je waterdichte hoofd.
Dat dichte hoofd wordt zoet en licht. Het is een oerrecept,
het geeft je vrijheid en een maandroom, een bibliotheek
van de vele gezichten van een boom. Soms voel je je
bestolen als je wakker wordt; de schors zit je in de weg.
De gordel van de boom gaat niet echt dood, in dunne repen
valt hij naar beneden. Je raapt de stukken op, bewaart ze
in je jaszak voor als het vuur niet start, voor als het houtrot
de leuningstoel heeft aangetast.
34
7422
Een paar minuten te ver
Mara Jong Kon Chin
U heeft 16 gemiste oproepen, die
moeten van jou zijn mama
op weg naar mijn osteopaat zie ik je
zitten op een bankje met
een rode paraplu en een Whopper kaas
als ik in het Okura wil dineren reageer je niet
net als mijn minnaar, die me post coïtaal
Noorse poëzie voorleest
Weet je nog dat kiezelstrandje met die watermeloenen
drijvend in de branding in plasticzakken
en nergens schaduw, daar
verloor ik mijn maagdelijkheid
hij was slimmer dan de rest
door een groter brein, een toonbeeld
van uitbundige perfectie, ongewerveldheid
de condooms die je voor me kocht
lagen nog in ons appartement
naast je maagzuurremmers
en mijn extra zachte contactlenzen
De maan was een paar minuten te ver
de sterren satellieten en nutteloos schroot
35
7149
een universeel verlangen naar verval
Annette Akkerman
de natuur streeft naar maximale entropie volgens de 2e wet
van de thermodynamica, voor een leek: de natuur streeft naar verloedering
het kost nu eenmaal de minste energie
om het een grote bende te laten worden, waarvan akte
zo zijn wij allen toeval, een resultaat van kansberekening
de rangschikking van organen is zeker niet willekeurig
de compositie is universeel op wat genderspecificiteit na
er lijkt een plan te schuilen achter dit menselijk lichaam
echter niet het concept van een industrieel ontwerper
die zijn robot nooit zo zou bouwen dat hij zijn geesteskind
half moet ontleden om een schroef te vervangen
zijn we het werk van een genie of een gek
een plan van doordachte zetten in een schaakspel
of de wildgroei van een creatief brein
dat niet genoeg had aan één vogel en één vis
een gek met een lego-doos dat net zo lang bouwde
tot alle gekleurde steentjes op waren
waarom dan een menselijk brein
dat vragen stelt, dat altijd verder zoekt tot de grens van het weten
stuitend op het ondeelbare, breken we alles af
tot we niet verder kunnen, op zoek naar wat niet gekend kan worden
ten einde raad leggen velen hun lot in de handen van een god
verschuilen zich achter een godsbeeld met het alleenrecht op de waarheid
van heilige oorlogen en het elimineren van andersdenkenden
maar stel dat er werkelijk een god bestaat
is hij dan het spoor bijster wanneer hij zijn schepping bekijkt
of leeft hij teruggetrokken, maakt een kruiswoordpuzzel, vraagt zich af
waarom denkt iedereen zijn eigen god te mogen zijn
36
1541
Eenentwintigen
Abel Dossche
Ik bevind me in een flinterdunne rioleringsbuis van krijt.
Door een kijkgat - een vervormde cirkel - zie ik Lenù.
Ze zegt we verstaan elkaars woorden niet,
ik som er je twintig op en stel daarna maar één vraag.
Band, blauw, gevangen, glaasjes,
gok, graagzien, invloed, klappen,
ongeval, rood, schimmel, schuld,
snijden, steken, stof, straling,
zat, zeeziek, zorgen, zwart.
Als je een woord dat past in de opsomming kan toevoegen,
aanvaard ik jouw aanbod.
Ik hield haar al lang in de gaten,
roep meteen oplettend 'prik' en maak
de opening tussen ons opgelucht groter.
Je kan niet tegen prik,
niet in vloeistof,
niet uit de natuur
en niet van de mens.
Ze straalt.
37
1427
Familiereünie
wat valt daar eigenlijk te ontdekken behalve
onvruchtbare grond en doelloosheid ? waar
de leegte gespleten hoeven beslaat, het
ouderlijk huis nauwelijks iets aan zichzelf
kan beloven, het weke vlies van onmacht
wazig door het familiealbum staart?
deze slavernij - vergeef mij het woord-
lijkt nog zo jong, zo onbezonnen te sporen,
en ik vraag me af hoeveel meer vroeger nog zou
binden, als jij niet bang zou zijn door negentien
paar ogen te worden bekeken. en ik weet wat
jij zou zeggen: alleen een filantroop slaat
een praatje met de wapens die hij ontmantelt.
38
2351
geboorteregisters
een hand is een noodgedwongen aanraking
twee handen zijn vrijwillig
nooit knijp ik hard genoeg
ik keek naar mijn vader
en zijn geoliede paraaf, denkend:
dit is hoe je bestaat
de tijd heeft de lijnen vacuüm gezogen
hij zei: er wordt alleen over
slechte mensen geschreven
misschien moet ik mijn messen slijpen
met mijn vingers verstop ik de zon
in de verte ziet niemand een schaduw
en mijn hoofd neemt de vorm van een wervel aan:
net genoeg om iets vast te houden
net genoeg om door te gaan
39
4859
Geen lied
Geen lied
Dit is geen lied over een man die de staart
van de komeet nawijst, de leegte vult met
bellenblaas. Dit is geen lied over een vrouw
met hoge jukbeenderen en een zere mond,
geen lied over de moeizame verstandhouding
tussen het harde en zachte woord, geen lied
dat uitmondt in getier en gevloek en rake,
rake klappen. Nee, dit is geen lied, beslist
geen lied over de pseudo-apostel, die de goe-
gemeente bedot, geen schmierend lied, geen
rolls royce onder de volkszangers en bovendien
geen lied waar je subiet inhaakt en meehost.
Dit lied klinkt nooit als een merel, maar vinkt
als een wordsworthvogel dode artiesten af.
Dit is geen lied, nee nooit niet een lied.
Het is een krokodillentraan, een huilie
huilie en druipt van vrome gezichten. Dit is
geen lied dat verliefd is op een ander lied, het
bed deelt, vrede op aarde bazelt. Het gaat liever
van bil met de haat en scheurt het lied totaal
in flarden. Dit lied is een vogel op de rode
lijst, die nog één keer het voorjaar kleurt,
de noten uit z'n tenen haalt. Dit lied is blauw
anijs en viert onwijs de geboorte van dit lied.
40
6443
Gezellig
In dit verdichte land slapen wij in rijen
naast elkaar, met muren van hard
geperst karton als tweede huid.
Alleen achter het scherm schreeuwen wij
het eigen gelijk de kabel in. Tegenspraak
vindt geprogrammeerd zijn weg naar spam
of kleuren we onze emoties bij, badend
in het licht van een schermfaçade,
hengelend naar smiley’s. Snel en graag.
Een buur als muurgenoot. Langs de andere kant
nuttig bij kleine zaken. Bij benadering volstaat
formeel even zwaaien voor we de deur sluiten.
Alleen ’s nachts zijn onze dromen groot
genoeg om elkaar te raken.
41
4875
Giacometti
Nanny Luijsterburg
en profil is elk beeld mijn broer Diego
al werd ik blind, mijn handen dromen zijn gezicht
de knik in zijn neus, zijn kin een hoekig bot
boven de slappe mond te goedmoedige ogen
voor de wereld die ik loslaat op zijn gezicht
en face schrapen mijn vingers als noordenwind
het vlees van zijn wangen
zijn vel strak over de smalle schedel
tot aan de ziel, transparante kleine vlam
niet uit te doven
soms kan ik er nauwelijks naar kijken
ik rook en blaas grijze sluiers voor die blik
van elke man op straat en in mijn atelier
alsmaar marcherende mannen met langgerekte lijven
offerkaarsen waarvan de was steeds sneller smelt
tot hompen aan hun voeten
ankers in de aarde
ik kneed en laat hen rechtop lopen
zoekend naar iets dat oplicht in de ooghoek
verdwijnt in welke richting we ook gaan
of ik klei toevoeg of weghaal
de beelden lijken niet, maar wij zijn het
levensangst en levenskracht
Diego en ik
42
1426
Grenadine
Hugo Oversteyns
In een granaatgedicht komt het er natuurlijk op aan om niet met
je blik tegen de pin te stoten – te laat dus, sufferd!
Las je er toch niet overheen dan heb je uitgerekend twintig
tergend wegtikkende tellen
om er een granaatappelgedicht van te maken
door de kleur van die vrucht op te roepen, dat overdreven
zonsondergangrood
dat mensen vroeger in een glas voor je aanlengden
zonder enig maatrecept, gewoon tot je riep
Stop!
Grenadine: de enige tint
die mij even kan doen vergeten
regelrecht tulpenrood: tegenwoordig de kleur
van het veld
dat nog onbegroeid was die keer dat wij erin
waren gedropt en dat ofwel vol bloembollen ofwel vol
mijnen zat. Na een etmaal van dorst
roerloos wachten op wie van ons tweeën als eerste
een been zou riskeren, stormde een zwerfhond plots heelhuids
de vlakte over, waardoor we veilig naar huis konden, dadeloos,
onbeslist. Ik heb het het beest nooit vergeven. Jij nam het mee,
geeft het elke zonsondergang
leverworst.
43
531
Handen en voeten
Ik had je op een nacht handen en voeten
gegeven om te zien wat me wakker hield
Ik had je neergevlijd op bed,
was naast je gaan liggen en had gezegd
dat er niets dodelijker was dan jij,
niets minder aangenaam
Je had geen woord losgelaten
en ik had je door elkaar geschud,
geschreeuwd dat er niets dodelijker was dan jij,
niets minder aangenaam
toen omgorde ik je met een onneembare muur
Ik werd wakker
de muur stond er nog,
een tikkeltje dwaas in het licht van de ochtend
maar nog even onneembaar
Jij was weg
een briefje in de keuken met je welgemeende
excuses voor je niet-aflatende zwijgen
De buren belden over geluidsoverlast.
44
2113
Het donker houdt niet op
Met eelt op mijn tenen loop ik door het dorp te keuvelen voor zieken
Ik sla een donker huis over, keer terug en vind geen postbus voor een afzender
Achter deuren zijn verhalen opgediend op serveerbladen voor koffie
Ellende verbindt, met iedereen behalve de stenen
Die liggen over je middenrif tussen je wil en je dank
De pronkkamers vertonen nog televisieschermen die zich een soap verbeelden
Vanavond slecht nieuws, een sleutel hangt in een deur
Ellende verbindt, niet met iedereen. Navelstrengen zijn overal doorgeknipt
Keien zwerven op straat
Een man laat zijn hond uit tegen het kapotte hek dat bevroren hangt in afwezigheid van licht
Mijn voeten kennen de kuilen van de straat en sjokken eromheen
Mijn tong blijft in de mond raspen tegen mijn gehemelte waaraan het op een ochtend vastplakte
Mijn hand niet langer verdord draagt het geld voor zieken van de ene deur naar de ander
We passeren elkaar en groeten de kilte weg
45
7665
Het maakt niet uit
Anna de Bruyckere
Verdwijnen lijkt nog een mogelijkheid, maar is het niet meer?
Dan bevind je je onder een hemel. En eenmaal geboren vindt weinig behalve water
zomaar zijn weg. ‘Wees dus als water.’ De eerste les. Want water verdwijnt
dan wel niet, niet echt, maar het stroomt ergens naartoe of verdampt,
verwaait en slaat elders neer. Zo kom je tenminste ergens.
En de vormen van de dingen lopen uiteen
maar in de kern is zoveel hetzelfde, zoals je al snel leert
dat de deur naar mama’s werkkamer de poort naar een fort,
dat je drang om de kat te aaien dezelfde is als van een behaarde pink achter het randje van je hemd en
dat winters waarin alles lijkt te verdwijnen iets weghebben van een vrieskist,
vrieskisten waarin alles lijkt te verdwijnen iets van een hart,
het teerste van harten iets van een handje diepgevroren voorgebakken friet
in een boterhamzakje dat vergeten raakte onder een laag ijs,
aangegroeid omdat je de deur te vaak open en dicht hebt gedaan.
En je deed zolang zo je best, maar nu
blijkt in de kern nog steeds zoveel hetzelfde. Tot op het bot, ook wat geen botten heeft.
Wat een medicijnman doet, wat een minnaar en wat een rivier, bijvoorbeeld:
water doen stromen, oevers raken, riemen lossen.
Ja, een medicijnman, een minnaar en een rivier
doen elk iets anders maar wat ze doen heeft zoveel gemeen met elkaar.
Ik wacht op hen allemaal, wil alles wat ze kunnen van ze leren: verschil zien, als het er is,
tussen een slak die het niet lukt onder zijn huis vandaan te kruipen
en mijn benen die nog nooit aan hun kruis zijn ontsnapt. (Ook een thuis
moet je aanvaarden of je komt er nooit, raakt er nooit ingebed.)
Tussen twijfelachtig gemurmel en de belofte van een wak
ergens boven mijn hoofd. (Net als gelul vindt water altijd zijn weg en blijft dan weg,
tenzij het bevriest, dan sluit het je in en zelfs doodgaan is geen verdwijnen.)
Tussen de gaatjes in het leer en de poriën van mijn handen. (Dienen uiteindelijk
om iets in te snoeren, nuttig in geval je weet wat, en waar de gesp is gebleven, hoe hij werkt.)
Soms zie ik zo weinig verschil tussen de dingen.
Maar iemand moet weten wat bij wat hoort, waar gelijkenis begint, waar ze stopt.
Iemand moet weten wat het allemaal betekent—een medicijnman, een minnaar, een rivier—
of ik los in alle dingen op. En hij moet me nog eens vertellen
dat het niet uitmaakt, dat toch niks me redden noch kapot krijgen kan
onder luchten de kleur van zee, vlees en gips. Dat alles een mop.
46
4619
het regende veel die tijd
De geur van je jas, iets van kaneel en limoen, ik weet het niet,
een verdwaalde haar op je mouw, je sleutelbos op de tafel,
je schoenen daaronder, de stoel half scheef.
Het regende die dag, zo van die vette druppels vol weemoed.
Je deed je schoenen aan en ging.
Zacht galmden nog je stappen, behendig een plas ontwijkend,
een straat vol tranen, alleen jij zag het niet.
Dagen later zag ik je lopen, aan de overkant van de straat,
alsof je daar schuilde, en je onderwijl los trok van onze kant.
Onze kant, die vanaf nu nooit meer hetzelfde zal zijn,
die mij verraden heeft, die weet dat
dromen niet anders zijn dan verstomde angsten.
Ik dacht dat al wie dromen heeft, fier en oprecht een bondgenoot,
een gelijkgestemde, in het bos zou zijn, wiens nachtelijke
klanken over mij zou waken. Er is mij niets gezegd.
En hoe vaak je mij ook beloofde, dat de weg geen kruisen kent,
geen toortsen van geloof, en alleen maar voert
naar nieuwe huizen, dorpen, steden en nabije landen,
zie ik toch slechts de kiezels op de weg, het ongeluk,
een gebroken wiel, de ster in de ruit, het opgebroken pad.
Elke stap die je zet, vergroot de afstand tussen toen en nu,
tussen jou en mij, tussen nu en ooit. Haast achteloos,
schier oppermachtig, veeg je de druppels van je jas,
en vergeet je het verbond, vergeet je om op te kijken.
En waar ik ook ben, ik neem je mee, trek de kraag omhoog
en schud het hoofd, stop mijn handen in mijn zak:
ik voel de kruimels, een sleutel, jouw briefje met het gestolen woord.
Ik ruik de regen die komen gaat:
het regende veel die tijd.
47
5311
het verkeerde perkje
Het was volle maan, hij had gekeken naar die bol van licht, er
was een geur van voorbije zomer, bladeren op
het wegdek, spinnen in de bomen, geen mens op straat. Voor
hem zat een haas naar hetzelfde te kijken, oren
tegen elkaar gevleid, en dacht even diepe dingen. Hij minderde
vaart, er was niets mis met zijn ogen, zei hij
tegen zichzelf, het beest draaide zich om en verwisselende het
natuurverschijnsel voor zijn
rechterkoplamp. Hij bleef staren en hupte toen op het licht af.
Beiden voelden een bons, een lichte trilling.
Het was alsof de haas op schoot lag en zijn laatste warmte aan
hem gaf, het bloed over zijn dijen liep, zijn
vingers over de zachte vacht maar hij stopte niet. Hij reed zelfs
weer sneller zodat het licht voorgoed over het beest viel.
48
7035
Hetty
Hanjo de Kuiper
Dat late middaglicht, zo zacht.
Plokkende tennisballen, kinderkabaal,
een bries over zijn rug; hij wacht
huiverend op een teken, in de taal
die hij alleen met haar kon spreken.
Later op een kale rots aan ’t strand,
ziet en hoort hij voor zich golven breken.
Ver tuurt hij, alleen aan deze rand,
en kijkt hoe de zon de zee verbrandt.
Maar zij, zij is hier niet.
Zijn voeten voelen koele korrels in het zand.
Van veraf klinkt Cubaans muziekgeschetter.
Een meisje staart omhoog, een vlieger trekt haar hand.
Zijn teen schrijft haar naam in waterige letters.
Die laatste dag staat in haar krant
de sudoku met dun potlood ingevuld, nog niet compleet,
wat cijfers weggegumd; hij herkent haar hand,
en ziet haar peinzen in peignoir gekleed;
terwijl ze tussendoor haar ontbijt opeet.
Potlood klaar, op de oplossing gebrand.
De oplossing werd voor haar genomen.
Die bries, het gebruis, de einder, die puzzel: zij is daar niet.
Wel in de herinnering, als hij voor zich ziet
hoe zij stil, aandachtig en intens daarvan geniet.
49
3826
Hoekhuis in een samenleving
Nell 'Svara' Creemers
Niet alleen ik geniet van de eerste lentedag.
Neem nou die jongens, nog onbewust en vol vuur
verbouwen ze rododendrons tot zomerse hutten.
De nieuwe buurvrouw leegt haar longen
veelvuldig over de schutting. Zelfs buurman
met een ritmisch stuitende basketbal wordt
uitgelaten in zijn bakstenen tuin.
Maar ook: in de speeltuin, lachende kinderen,
dreinende kinderen. Ongeduldige luide commando’s
genegeerd door viervoeters in alle maten, het keft,
het blaft en het tettert aan de rand van de zandbak.
De zolen en veters van sneakers zijn nog wit.
De piloot in zijn vliegtuig voor plezier boft met
die wolkeloze hemel. Een vader rent zich achter
zijn kind buiten adem. Moeder schreeuwt
de longen uit haar lijf dat hij moet afremmen.
Jongeren zojuist uit hun kater opgestaan trekken
voorbij met sterke verhalen en bastonen, even
gestoord door een crossmotor, voorwiel omhoog
met een lange neus van ‘ik wel’. Ook dé ideale
zondag voor auto’s met afstandsbediening en
hormonen in de bloei van stoere levens.
In de verte klinkt een verlate bladblazer,
een ambulance op weg naar ellende waarna
de zware rochel van een Harley Davidson
de ether overneemt, verdwijnt en weer verschijnt.
Een mooie dag hier op een stek zonder inkijk
in een land zonder oorlog met alle bomen nog in knop,
de eerste vlinder, gakkende ganzen, flirtende eenden,
vogels, zwevende meeuwen, krijsend. Mijn winterlijf
hunkert tot in mijn bodem en trilt me mee de lente in.
50
136
Ieder zijn hemel
Ze liepen, elk onder hun eigen hemel – hoog,
bleek, roerloos – en groeiden steeds kleiner,
hun passen werden trager, hun ogen klapten
dicht. Een godvergeten vlakte en niemand
om te oordelen, niemand die durfde
te lachen. Ze liepen het duinpad af
tot aan de zee en dan de hele weg
terug. Hun hemels namen ze weer mee
naar hun kamers en zalen, hun kapel.
Vandaag kom ik op bezoek maar ze zijn er
niet meer. Er zijn alleen overschotten
achtergebleven: miljoenen huidschilfers,
iets zachts onder de plankenvloer,
een raar soort licht.
Er is een weiland met een muur
eromheen. Een gedenkplaat
verraadt wanneer en wie, niet hoe.
Uit de oude bakstenen verrijst
een kubus van verweerde paniek.
Hier zijn nooit zerken geweest,
alleen een stilte die al jaren jankt
van verdoemenis, een kilte die kolkt
van ontbinding, aarde gebreid uit
in de knoop geraakte botten.
Ik krijg geen voet meer voor de andere,
ze grijpen naar mijn heupen. Een vage
bries stijgt op uit de diepte, dartelt
tussen huid en kleren, tilt ieder haartje op,
schaamt langs mijn lippen, verdwijnt.
51
1219
Ingreep
Patrizia Vespa
ze smeren bleek rood
op mijn rechterarm, steken de ader
en schuiven wit lamplicht boven mijn hoofd
het zoemt machines in de kamer en blauwe lappen steriel
waarachter lichamen zich buigen over mijn lichaam
ik had kunnen wegkijken
het vocht laten opdrogen
de deur terug in het slot
een ander in mijn plaats en toch ben ik hier
het is de tijd van het jaar dat bijen wild en meedogenloos zijn
ik lig en ik lig, mijn hoeken recht uit het lood
nectar stroomt uit mijn halfopen mond, ik grom gestrekt
richting lamplicht en iedereen die me bewieroken wil
52
2915
Inslapen
Rik Dereeper
Tel je schapen? Je veinst hun wol te breien voor je dikke buik;
zes babytruitjes waren ooit op komst. Elk wiegeliedje liet ons
dromen als een roos. We bloeiden open, tsjilpten om je brood.
Lentes later zag je pyjamannen hun ontbijt ontgroeien, zag je
spiegels gniffelen in meisjeskamers. Stoere goeiemorgens
klonken met de jaren dieper, giechels met de maanden hoger,
hoger dan geblaat. Je telt geen schapen maar de namen: samen
zijn we jouw gedroomde kroost. Het aantal klopt, zoals je hart
voor deze zes, zoals de som van zoons en dochters rond je bed.
53
7649
Khepri, de ochtendzon
Jared Meijer
Een heilige pillenkever rolt de zon als een mestbal uit het spoor
van twee paardenmeisjes op het fietspad. Langs de ringweg
heeft een man zichzelf opgehangen, hij wordt naar ons toe gebracht
via kennissen die nog in het dorp wonen en om ophef en ontzetting
komen vragen. Ze klemmen hun telefoons vast
alsof ze elk moment foto’s doorgestuurd kunnen krijgen.
De meisjes hebben net het verschil tussen loof- en naaldbomen
geleerd, laten hun paarden over de streepjes van het fietspad
zigzaggen; de bandjes van hun caps, het zingende ijzer
van hun paarden; ze raken met hun hoeven het ritme
van een rouwtrom.
Achter hen rolt de kever een zon zo groot als het lichaam
van de man en hijst zichzelf de lucht in.
54
4640
KRETA HOUDT NIET VAN KINDEREN
Koffers zijn net personages. Met álle spullen eruit,
pas ik er zeker weten in. ‘Wist je dat kakkerlakken een week
kunnen overleven zonder hoofd,’ zegt zij die mijn moeder is,
‘en jij hebt je hoofd nog’.
Limonade glijdt langs mijn dij. Ik denk: alles kun je aanmaken,
ook gevoelens.
Op het aanrecht ligt het bonnetje van de boodschappen voor
een hele week: €89,80. Zoveel ben ik haar waard.
Zeestranden en gespierde Griekse Goden hebben mij uitverkoren,
de dagen op me te nemen en een heilig licht
bespeelt mij. Plaklollies liggen klaar. ‘Hou wel je
koppie erbij, mop.’ Samen voor de koelkast tel ik mijn angsten.
Kreta houdt zich stevig vast aan de magneet. 28°C. Zonnig, helder
en zacht klinkt haar stem, als in een kathedraal: ‘Je mag
alle dagen pizza.’
De avond moet moe zijn,
het donker is er al. Er zijn nachtregels:
in dit huis ben je stil, trek je je in je huid terug, tot een onzichtbaar
binnenin
en misschien komt dan Klaas Vaak met zijn droomzand,
dat lijkt op het zand van Kreta.
Of komt het Konijn uit Wonderland.
Of anders Meneer Krekel,
maar dan moet je eerst een houten pop worden,
of misschien is het wel beter je hoofd te verliezen,
zoals een kakkerlak,
want dan komen moeders sneller terug. –
‘Kop op, mop,
wens me een fijne vakantie!’ Koffers worden opgetild, en ik
druk mijn Tesla met de stukgereden wielen tegen me aan,
die verlangt ook niets.
Als ik door het raam kijk verlaten zelfs de vogels ons huis.
55
2461
Laaglied
Peter Nagel
je ogen zijn echoputten en je tanden kantelen
je smaakt zo zoet dat ik amper proef waar je begint te bederven
ik word dronken van je zweet
ik leg je als een zegel, een zegel over jezelf
ik neem je met me mee door veraste straten, langs ons verzongen huis
de balken zijn bloeiende zwavelbomen, de bladeren je gezicht
's nachts spoel je aan op de stranden van m'n lichaam
tussen lege oesterschelpen en vermolmd hout
je haar danst in de branding
en je lippen lijken te bewegen
ik wou dat je m'n zus was, en dat we samen verdwaald raakten
in een tuin die eindeloos voor onze voeten uit bleef groeien
tot mijn haar net zo lang was als dat van jou
en we alleen nog elkaars stem konden horen
56
7152
Laatste herinnering
Jan Willem Dammer
Op de dag dat ik nooit meer vijftig werd
was de ochtend in volle verwachting
kroop een sliert mist mijn neus binnen
wekte mijn longen met de eerste rochel
mijn fietsband ontweek een dode duif
ik wachtte op een afspraak
en doodde de tijd met een herinnering
de smaak van zout op jouw dijbeen
het sissende zeewater rondom
de drogerende zon
het bloedmotief op alle lakens
Er wordt gebeld
de treinvertraging verlengt mijn leven met een uur
een collega brengt roerloze koffie.
Ik zie je weer in een schotel zonder kop
een boek dat openvalt op bladzijde vijfentwintig
de vier van flessen wijn om de sterren te tellen
de lijst van verse pasta, melk en vergeet vooral de olijven niet
terwijl het briefje gisteren nog in mijn hand paste
nam je mijn laatste woorden onder je arm
loop je steeds verder weg, raakt de tijd buiten adem.
57
1085
Lokaas
Puck Füsers
ik ben de vis die mijn vader me leerde fileren
mes over de graat, laat het hoofd eraan
ik voel het uitdunnen al in mijn ruggengraat
zie de vingers van opa leer worden
fluister altijd een blijf kloppen naar zijn hart,
naar het onderhuids pulseren
toen ik met mijn zevende besloot
genoeg geleefd te hebben, een
ik wil dood in mijn moeders schoot
neerlegde als beroofde vis klaar
om geconsumeerd te worden. ook
dat blijft in de lucht hangen, een angst
voor dood in de koelcel waar één keer
kreeften lagen, ik ze aaide hun klauwen
aan elkaar gebonden, wist dat zij
in ieder geval mochten sterven. ook
in zekerheid is rust te vinden al is dat
acceptatie van gemis. het kloppen
van hun harten hoefde tenminste
niet aangemoedigd te worden, hun
rotting nog niet begonnen. soms
schiet de gedachte terug voorbij als
vis die plots met open mond komt
bovendrijven, fileermes in de aanslag.
58
7024
Louter maak je dingen
'Mijn vis gaat de goede kant op' zeg je, terwijl achter het autoraam de
wereld gewoon lijkt en je voegt toe: 'wat uit mijn handen komt is zo naïef'
Er was een afslag en we misten die
Later vertel je: 'ik vind het telkens spannend om aan iets nieuws te
beginnen'
Je zit in een omgebouwde schaapskooi met uitzicht over
pas geploegde grond, je bent de afdruk, een spoor
van de wereld om je heen, je bent geen kunstenaar zeg je,
louter maak je dingen.
'Het is de binnenste uitgeklede versie van een vogel
het is - een representant van vrijheid
die enkel in dode vorm kan bestaan'
Dit schreef je tussen zinnen over aardbeien in de
moestuin, de tak van een linde die op het voorhuis dreigde
te vallen en een onverklaarbare aanwezigheid van mieren.
(Je vroeg je af waar ze naartoe gingen, niet
waar ze vandaan kwamen)
je stapt in een vliegtuig - 'Het is een magistrale landing met
de oceaan die zich op de buiken van
wolken spiegelt, roze forellen omdat zonlicht zich ertussen heeft gelegd'
Het was de kleine regentijd, zag ik toen ik het nazocht
Je doet veel, maar ontsnapt niet van het denken
'Aan het eind van de Kupillaweg, het heeft hier geen nummer,
tsjirpen cicaden met het geluid van een kapotte TL-buis. Het besef dat
alles ‘alles’ kan zijn speelt een rol, losse vormen die een samenhang
vormen: ik kan het moeilijk uitleggen – er is een flinterdunne balans.'
In Nederland stormde het - in de rij bij de Albert Heijn las ik je bericht:
'Ik zit nu in Saribo, hier komen twee zeeën bij elkaar,
dat maakt een vreemde branding.
Er is een extra richel in zee
Waar de golven omhoog spatten.'
59
3378
Meerkleurig is duurder en de burger betaalt
Babeth Fonchie Fotchind
Hok A8.014 is ingericht met fujitsu’s, onbreekbare blokkerglazen met koffieaanslag versierd
en een muurgedicht dat zich afvraagt waar de tijd heen gaat. Sinds mijn eerste werkdag
probeer ik vergaderruimtes te tellen, maar er komt steeds een vergadering
bij. Mijn blik is gericht op vrouwenbenen die lijken
op smetvrije papiervellen wachtend in printerlade drie totdat iemand
vanaf de PC op afdrukken klikt. De voornaamste eis voor functies is integriteit.
Meerkleurig is duurder daarom heeft zwart de voorkeur voor de minderheid.
Rechtsonder schreeuwt outlook: ‘meld u nu aan voor de workshop diversiteit’. Vanaf
flexplekken struikelen blikken goedbedoeld over elkaar, steken elkaar aan en zetten
mijn muisarm in brand, onomkeerbaar gebogen ruggengraat in brand. Ieders ogen
worden hier computerblauw. Een collega vraagt of ik
mijn verhaal maar vooral het gezicht wil delen op de website. Naast de uitslag van
melanineproductie krijg ik punten als de toeschouwer het verlangen voor het wrijven van
de mijne tegen andermans borsten uit de foto afleidt. Multicolor is goedkoper
als je kiest voor de pakketprijs.
Ik scoor met mijn trifecta laag, laag op de gemarginaliseerdenladder en ben daarom het
aantrekkelijkst voor mijn baas. Naast vergaderzalen tellen, nota’s opstellen (zij schrijven
zichzelf niet), het drogen van uitgedroogde Arabicabonen en gewoon zijn – iets waar de ander
vanzelfsprekender ruimte voor heeft – staat op mijn to-do-list: ervaringsdeskundigheid
delen in het kader van inclusiviteit.
Elke verdieping is hetzelfde maar op de achtste vult empathie het ontmoetingsplein:
hier werken juristen die volgens de regels geregeld samenkomen. Een senior
wil mij beter leren kennen. Het voorste stuk van mijn tong spreekt: ik heb gezocht naar
de wettelijke taak voor ouders om onvoorwaardelijk van mij te houden, maar
deze was onvindbaar. Tijdens mijn functioneringsgesprek geeft mijn leidinggevende mij
terug dat ik niet voldoe aan het ideaal. Ik heb dit eerder gehoord, maar
verloor toen een moeder in plaats van baan.
60
6667
Mensen willen begrijpen
ik kijk hoe je roert
de lepel krabt te snel, nerveus
over te weinig bodem
je bent geen groot gebaar, ik weet het wel
en maakt mijn mond een vuist
dan kopen we samen tijd in de vorm van boeken en keukenmachines
gaat alles goed en kopen we meer
een scène, een gedachte die je typeert
niet zo vaag dat we de lijnen niet meer zien
dat schiet het doel voorbij
maar vaag genoeg dat je ze kan verkopen
als een tweedehands fiets die eigenlijk gestolen is
maar waarvan niemand doet alsof ze dat weet
mensen willen begrijpen, hebben zin
proberen adem te eten
in dikke wolken gerookt tot glas
waar we mee snijden
zoals we dat beleefd hebben geleerd te doen
jij kijkt hoe ik de scampi pel
de staarten stapel op een vel keukenpapier, het witte vlees in twee bijt
hoe de saus aan mijn vingers kleeft
je maakt het deel van mijn verhaal
ademt het in
61
2569
Mijn broer is dood en wacht op mij
Aart G. Broek
Mijn broer is dood en wacht op mij,
al veertig jaar. Hij weet geduld op te brengen,
terwijl ik blijf wroeten. Tweeëntwintig is geen leeftijd
om zorgeloos de dood te verkiezen. Of toch wel?
De moeder van onze vader boog zich over de open kist,
schudde het godvrezende hoofd en snerpte:
‘Wat spijtig nou dat jij niet in de hemel komt.’
Mijn broer wist beter.
Wanneer ik aan die grootmoe denk, zie ik haar
de trap af vallen, vervloekt ze krijsend mijn broer
en breekt haar nek. Geschaard droom ik haar
op de betegelde gangvloer. Ze lekt bloed uit haar mond,
kijkt nog even glazig uit haar ogen - zielloos
als de kralen in de verschrompelde kop van het vosje
dat halverwege de trap bleef haken – en verdwaalt.
Vlijmscherpe bijlen, zagen en scharen velden ‘t paradijs.
Verdwenen de avontuurlijke doolhoven met fruitbomen
aan de rand van ons dorp. We waren kinderen en wisten
jaren niet beter dan dat de bescherming van de gaarden
er altijd was geweest en zou blijven, voor hazen, fazanten,
steenuilen én voor ons. Verworden tot schraal grasland,
waarboven alleen nog gierzwaluwen zweven.
De appelboom
met die tak op borsthoogte
waaraan mijn broer het touw knoopte,
was als al de andere wachters van onze jeugd
gesneuveld.
Mijn broer is dood, al veertig jaar. In het graf
waarin hij ligt, is er plaats voor twee. 'Hij wacht op mij,'
tikt het in mijn hoofd, ‘tot ik het opgeef.’ Ik ben sterk
of dom of eigenwijs of laf of bang en blijf
wroeten – nog een jaar of vijftien, zo stellen statistieken.
Mijn broer weet beter, al sinds zijn tweeëntwintigste,
en geeft me geduldig alle tijd.
62
6613
Nagerecht
Paul van Leeuwenkamp
Met de clichés van vork en mes
ontleed ik mij tot overzichtelijk
gerecht: in brokken uitgestald op
het stenen bord, de witte leegte
die vlees te eten biedt, heb ik
mijzelf geïsoleerd tot hoofdgerecht.
Maar de soep werd te vlug gegeten
en in de duisternis van smaak
zetten wij onze tanden in wat eerder
leek en kauwden wij traag de jaren
die ons tot ons hadden gemaakt.
Wij spraken slechts in grote blaren.
En natuurlijk verloor het nagerecht
De vorm. Wij grepen naar meer
alcohol, verhulden ijzig onze polen.
63
6522
neerslag
Femke Zwiep
ik zeg: ‘ik ben verliefd op mijn handen wassen
ik vind dat alle poëzie verliefd moet zijn op een handeling,
zodat je kan zien dat ze zelf stilstaat, de poëzie, ja,
de poëzie bedoel ik,’ je staart door het raam van de trein uit Breda
‘vind je me raar?’ ‘nee’
verontwaardigd: ‘hoezo niet?’
ik kraak mijn ingezeepte knokkels, dan voel je het het hardst
zakkenrollers reizen ook, ik vind dat er best een wolk
in de hal van Antwerpen Centraal zou kunnen passen
er zit regen in mijn schoenen
jij moet er iets aan doen
dus we huren een fucking airbnb
die uitkijkt op een fucking kathedraal
en raken elkaar de hele nacht niet aan
op een netwerkborrel van een Vlaams literair tijdschrijft
hang je aan de lippen van jonge mannen
die ondefinieerbare relaties hebben met betere dichters,
vrouwen, iemand zegt dat iemand
mijn naam heeft opgeschreven we blijven langer dan gepland
in de straat langs het spoor houdt ik mijn koffer vast,
hij hobbelt over de klinkers, ik zit achterop,
bij de abortuskliniek vertel ik hoe ik in mijn fantasie
demonstranten toeschreeuw dat ik zwanger ben van satan
ons eigen huis kijkt uit op een plantsoen
als ik ’s nachts begin met schrijven
vind je dat het lijkt op razernij
god, give me frank ocean’s voice
als ik het voorlees, de volgende dag, geloof je me pas
of als iemand anders het in andere woorden het herhaalt
64
4425
Niet Meer
Ik had mee kunnen werken, daadkracht volgens protocol kunnen instuderen.
Mezelf zou ik aan intelligente analyse onderwerpen, even vivisectie plegen
pootjes vastgebonden op een plank, met pincet de losse onderdelen duiden
identiteitsproblemen, matige emotie regulatie, theatrale trekken. Een casus
ontsproten aan beslisbomen en het wonder der classificatie stapt geruisloos
door licht dat op wasgoed valt, voelt geen verlangen op de tast naar sporen
te zoeken, het droomt niet over hoe moedige vissen je uit het wrak bevrijdden
en soms laten leegte en wanhoop zich effectief verjagen met nieuwe schoenen.
Ik dacht aan ruisend riet, hoorde de waterkant zag iemand
aan mijn tafel zitten, minzaam de brief lezen die ik je schreef
de verveling onder de vraag, wanneer het nou eens over was
drijvend als drab op water ijzige sliblaag onderin, er klonken
verschillende diagnoses, genoeg om een lijk mee in te vriezen.
Dood neemt gezichten af, behoedzaam tussen twee handen
op een ochtend keek ik recht in mijn dromerige poppenkop
ze liet mijn huid los in de nacht dat je verdween, plastic
holte vol behendig behaagziek zaagsel haar serene glimlach
rood in wit bestoven oppervlak, waar je alles in kunt lezen.
Niet langer. De zee ruimde je lichaam en jij bent hier
deze plek vol geluiden van toen we nog zwommen
zo het water in sprongen, als dat geesten zijn
mij dat een zottin maakt luisterend naar een oud hart
ontwakende stemmen, dan is dat zo.
65
3788
Onthoud dat
Onthoud dat:
Het niet gaat regenen als je een paraplu meeneemt
het pluisje van je jas op de grond, 24 nullen aan quarks bevat
je je sleutels net nog had
als de zon dooft je dat pas 8,21 minuten later ziet
je dikke sokken aan moet doen bij herdenkingen en begrafenissen omdat
sterfkou van onderaf omhoog trekt
de Q en de A op een Frans toetsenbord ergens anders staan
het bericht een uur na middernacht van betekenis veranderd als het ochtend is
als een andere aarde in een ver sterrenstelsel naar ons kijkt ze nog holbewoners
of dinosaurussen zien
De acte van berusting met een andere pen wordt getekend dan de huwelijksacte
je in slaap valt als je de krant gaat lezen in bed
we zijn ontstaan omdat het ’s nachts donker is
bomen ook kraken wanneer ze vallen als er niemand bij is
je niet elke stilte hoeft in te vullen
in bad de beste ideeën ontstaan
de laatste pont op maandag eerder vertrekt dan op vrijdag
de oerknal de stopwatch aanzette
het kattenvoer altijd op is als de winkels dicht zijn
kinderen opvoeden vooral bestaat uit eten geven
We niet zien wat meer dan 14 miljard jaar van ons afstaat
de gloed van een orgasme niet afzwakt met je leeftijd
uitdijen steeds meer ruimte maakt
Kalasjnikov liever een grasmaaier had uitgevonden
alles van ons wegvliegt op een regelmatige manier
je delen van je karakter uitvergroot die het beste uitkomen
die roze sokken in je zomerslaapzak op zolder liggen
als je in een rechte lijn van Amsterdam naar Arnhem rijdt je halverwege
25 meter onder de grond zit
je ook zonder drop kan rijden maar je dan wel de hele weg aan drop denkt.
66
6622
Onverzettelijke traagheid
Ik keek naar mijn overbuur, de Berg. Ik voelde dat hij op me neerkeek.
Boven hem een middelvinger vermomd als wolk. De Berg liet me
verstaan dat de jaren van verstand niet bestaan als je alleen opkijkt
naar je eigen bergwand. Dat bedoelde hij uiteraard metaforisch.
Wie anders dan de Berg heeft het recht om te grossieren in beeldspraak.
Hij vertelde me ook dat je gerust naar de hemel mag reiken maar dat
anderen altijd hoger zullen grijpen. Er bestaat immers een limiet op
grenzen verleggen. Dat is wat zijn bovenste bomenrij mij wilde zeggen.
Maar wat De Berg vooral in mijn hoofd wilde prenten, is dat je kan groeien
door stil te staan. Ik keek naar mijn overbuur, de Berg, en besloot wat langer
te blijven staan. Omdat hij zo vriendelijk was zijn onverzettelijke traagheid
met mij te delen. Ook al ben ik maar een zucht in zijn ondoorgrondelijke leven.
Ik keek naar mijn overbuur, de Berg. Hij lachte zijn flanken bloot.
67
1205
Oogst
Hugo Oversteyns
Sst, op de plantage van het wat-er-ook-gebeuren-mag
wordt tijdens het zaaien niet gepraat. Niet over
misschien alles wegpikkende kraaien ooit, niet over
droogte als was heel de aardkluit slechts één korrel in
de ooghoek van een slaapapneuë
god. Soms spieden wij de lucht af naar een sproeitoestel dat tegen
alles alles behoedt, maar enkel een reclamevliegtuigje snort over
met een spandoek waar ik niet naar durf te kijken, bang dat je er
voor een prikje ‘Onvoorwaardelijkheid’
op liet zetten. Adverteren hoog daarboven: alleen
voor het wereldwijde telefoonboek met slechts landbouwers
dat ik voor je maak, zodat je hen bij wanhoop één voor één
kan opbellen, naar hun leeftijd vragen, horen hoe ook zij één getal
zeggen, niet ‘Ik ben drieëntwintig rampzalige oogstjaren en vierendertig
goede.’ Zelfs een boer uit Fukushima telt zich gewoon volledig
bij elkaar.
68
6186
Ooit geleerd
Ooit geleerd
1
Jezus leest de kruisigingsscène
uit zijn bestseller.
Hij is een serieus type, met genoeg kracht
in de vingers. Uit het paradijs getuimeld,
allicht. Zijn discipelen zijn 10
huisvrouwen van 50 plus.
Judas wil ook iets zeggen:
'Scheppen is helse pijn durven lijden.'
Leg dat maar eens uit aan die wezens, die tenminste
20 keer in de lakens grepen,
20 keer kreunden,
20 andere wezens op aarde wierpen en
met toeschietreflexen en poezelige
woordjes de taal verrieden.
2
Alvorens de vragenronde begint, de doopceel
gelicht en spijkers in handen gedreven,
nog het laatste gedicht, waarin hij
een therapeutische stilte laat vallen, zijn discipelen
één voor één doorvorst. Dit heeft hij ooit geleerd
van een bekende, blinde dichter en jawel,
het werpt zijn vruchten af: 1 discipel
rijst overeind en beent weg, terwijl de rest
amechtig wacht tot het laatste woord uitklinkt,
een zucht van verlichting volgt.
69
3951
Op bezoek
Marjolijn van de Gender
Als hij naar de wc moet gaat hij
altijd bij de dame van nummer zevenenveertig en
krijgt hij een krakeling uit een pak dat houdbaar was
tot vier maart tweeduizendzestien.
Hij geeft haar alleen blauwe brieven
dan lacht ze alsof het vliegtickets zijn
naar de Griekse eilanden waar de zee
de kousen van haar enkels trekt.
Haar zonnebril bedekt de rimpels, een detective
in haar handen, een alcoholvrije cocktail met twee rietjes
in de houder, op het strand is niemand
echt alleen.
Ze proeft tzatziki omdat yoghurt in het Engels ook zo heet
alleen een letter minder, twee of drie minuten langer
wachten met opstaan zodat de ober kan vragen
of ze morgen terugkomt.
70
1764
op kousenvoeten
ik had een opa zonder tenen.
het hoorde bij ouder worden zoals haren verliezen.
wandelen ging moeizaam, maar dansen niet.
voor opa waren alle schoenen pointes
om pirouettes mee te draaien.
ooit had hij klompen waar hij niet mee danste,
maar in de mijnen werkte.
klompen, een houweel, een helm, een lamp.
op bedevaart naar Lourdes turfde hij tralies in de lamp,
alsof hij het licht gevangen wilde nemen.
later droeg ik zijn pak voor carnaval,
verkleedde ik me in een verleden
dat heel wat stof deed opwaaien
en de ogen van oma deden huilen.
oma was suikerziek en opgeblazen.
iedere dag moest ze haar lichaam lek prikken.
ze liep ook leeg als ze haar adem uitblies
en hem als een losgeslagen ballon de kamer rond stuurde.
bij de kapper bewaarde ik haar witte krullen,
maakte ik er wolken mee, een oma van waterdruppels.
als ze regende, ving ik haar op in mijn handen.
ze was een vijver die door mijn vingers glipte.
soms lagen opa en oma op bed als kakkerlakken,
met hun ledematen in de lucht.
zijn hompen en haar voeten spartelden
en haar tenen leken op cocktailworstjes.
ze hielden van de zee en de meeuwen,
van de walvissen die aanspoelden
maar door niemand gezien werden.
op blote voeten liet opa afdrukken achter
die in twee richtingen konden wandelen.
ze hielden schelpen aan hun oren
en hoorden er hun hartslag in.
71
427
opa’s schuur
Pieter Sierdsma
de schuur van mijn opa was oud en vol gewichtloos
eeuwig zijn dansend stof schreef in het zonlicht
trage berichten beschuttend uitdagend
je kon zo ver gaan als je maar wist waar je was
onbeweegbaar stond de werkbank op de lemen voer
soepel en lankmoedig liep de steel
van de bankschroef in zijn vereelte hand
die de gang afkapte en opnieuw vloeiend
opnieuw aan het lopen bracht
het doffe raam vertelde wat je weten wilde
van de schemering
de geur van honing doezelig slaperig in het halfduister
opstaande honingraten ijzer en hout lagen aan elkaar
vertrouwd op een vaste plaats
de weezoete beproeving niet op meer plaatsen te hoeven zijn
getrotseerd door de lange duur van uren
spijkers rustten naar hun vorm gestrekt in zachte kartonnen dozen
zonder iets op te moeten geven
ook de drempel in het midden laag uitgesleten
liet de deur met tegenzin van de kleine klink open
vegen naar het gebutste straatje met klinkers en gras
waar de pompzwengel schuin in een voor
altijd gevonden ruststand lag.
72
4886
Opdringerig
Joop Alleblas
Mijn vrouw wordt steeds leuker
Ze dementeerde al in 1998
Nu 20 jaar verder is het leven nog steeds dragelijk
We lachen wat af
Elke keer zegt ze dat ze me niet kent
Dan ga ik mijn best doen om haar te plezieren
Met wisselend succes
stel ik mij voor, vraag of ze met me uit wil
Na een gezellige avond breng ik haar weer thuis
neem afscheid bij de voordeur
loop naar de achterdeur
treedt zachtjes binnen, stel mij voor
Dan vraag ik hoe haar avond was
Ze vond het geweldig
al was die heer wel wat opdringerig
73
1492
potvis
Hans Depelchin
weet dit
ik benijd het naakte meisje dat zich nergens voor schaamt
ze danst en ik kan haar gezicht niet zien
op een strand waar trekken niet herkenbaar en het watergiet tot zand drek is
de ochtend heeft geen zon, wel een huis, zijn karkas
ze snijdt hem in zeven gelijke stukken
met wippende borstjes om het lijk zegt ze 'kom'
we gaan zitten in het middenrif als een triomfboog over ons hoofd
het doet er niet toe of het stinkt
ze fluistert dingen in mijn oor die ik niet geloof
tijdens het vrijen maken we een tafel, een bed, een keukentje
onder het gewelf, maar steeds sneller rot het vlees
en danst zij niet meer, wikkelt zich in weefsel
weet dit
het ligt aan de wind, het zand schuurt vernis van ons af
ik wijs naar een litteken op mijn wijsvinger in de vorm van een sleutelgat
als ze gaat slapen knijp ik voor de lol haar keel dicht
nooit zo hard dat haar oogbollen uit hun kassen,
maar hard genoeg om te kijken
in de slikken, naar onszelf
weet dit: wij doen het omdat het moet en maar zelden met tegenzin
zitten zij en ik kreukherstellend plots in hemd en ondergoed
naar het huilen van de vaatwas te luisteren, hoe dat blinkt achteraf
dingen van glas wenst zij ons, zichtbaar te zijn
niet te ontkomen
ze duwt een droge worst tussen haar lippen alsof ze er iets mee bedoelt
ik denk nog vaak aan de potvis en zak door het bed, of ver daaronder
waar een trein rijdt, in rondjes door de regen, nooit tot stilstand
en in de ochtend krimpt het besef tot een speldenkop
weet dit
ik denk dat we nodig zijn voor het patroon, niet bij het stikken
kijk, zegt ze, als kind sneed ik de ogen uit mijn poppen
en dan leggen we een hand op haar buik
74
2152
Richtlijnen voor de koolstofdioxide-uitstoot tot 2030
Alexander van der Weide
In 2030 ben ik tweeënveertig en jij dood.
Veel vliegen leven niet meer, wegens hun verhoogde hartslag,
hun cholesterol, de 130 km/u autoramen –
maar ook door de insecticide op het zwellende
fruit, de giftige luchtstrata die boven onze hoofden
kruisen.
Misschien ligt er wel een laag stof over
de zeventiende-eeuwse binnenstad, liggen we begraven
in de keuken.
Ik zit met de ongekende temperatuur van 25 graden
op 13 oktober 2018 in een openbare tuin
te schrijven. Een hond vindt eindeloze ernst
in een balspel met zijn baasje. Zijn gewrichtsspieren
knijpen samen in reactieve, korte sprintjes.
Is de hond zinvol?
Ik maak belletjes speeksel en proef de warme, muffe smaak.
Ik tuit speeksel over mijn lippen en slik het in,
speeksel vol plastic microdeeltjes en dichters
en ten dode opgeschreven koplampherten.
Ik slik alles door, alle hoefjes en olievaten en de bevroren vliegtuigen
die kortstondige littekens kerven in de schemerende lucht.
En de schaduw van de lindeboom strekt zich uit
omhult me met zijn adem en alle torren
die onder het gras oorlog voeren, ook hen omhult ze
en eist ze op en laat ze weer los. Het gras kijkt
me aan met vele ogen. Er waait een stuk piepschuim
onder dorre bladeren.
Ik zit in een najaarstuin, de wind trilt
zachtjes in de grassprieten, er zijn goddank nog vogels
met hun dagboekfragmenten.
Het is een voorrecht een snijpunt te zijn
tussen hopeloosheid en een perzikroze avond.
75
72
Rip
het was als inhaleren tijdens een hagelbui
een orgasme doorheen woestijnlandschap
het leek op het gebrekkige fladderen van een wilgenhaantje
waarbij zwarte stippen van je huid liepen
we zwaaiden ruggelings naar de hemel voor ons
om een pact te sluiten bleven we stil staren:
wereldsterren in wolken zoekend
je meende 'Chris Brown', maar ik zag eerder 'Britney'
dat je het niet zo bedoeld had wist ik,
maar ditmaal klonk het anders
alsof de wind die over het water blies de passie
van de tangoavonden op vrijdag oversteeg
je hield je vast aan mijn verbazing
toen je de woorden uitsprak moet je
het spaghettimonster in de lucht ook gezien hebben
het droeg dezelfde schoenen als je vader op zijn sterfbed
die nacht voelde als thuiskomen
in de bokaal waarvan jij de allerlaatste goudvis
had ingeslikt
76
6224
rotten
ernie bossmann
in week gezet tot je buigzaam ja bevestigend
knikt, nee schudt waar niet wordt gevraagd
naar je nummer
opgefrommeld jaszakorigami
op stoelen te dicht bij elkaar
in dag uitgerekt
wachten op uitslag reacties resultaten, op Godot, de barbaren
wachten tot kou uit lucht, broekrok weer in de mode
tot je uitgehard, ingekakt, te neergeslagen
mag aansluiten in de rij
met scheef oog op snelste tijdschema
zien hoe hazen voorbij
zoeven hun roze voeten, hun scherpe hoeken in oogwenk
slaan ze haken in je hoofd, breken records
hé
laat je gangmaken
je kunt altijd nog met je e-sigaret naar het bonsaicafé
één been opzij, tweede erbij
hop even op, kom los
van de rij
reactiveer ingegroeide stappenteller
accelereer van nul tot koppensneller
hazen hebben mager vlees
77
3065
Schildwachtklierstappenplan
Marianne Geboers
Zoek iets grilligs in de kern van een borst
markeer iets grilligs in een borst als het begin
spuit radioactieve klikstof bij het begin in de kern van een borst
wacht twee uur
het moet gaan stromen
het moet door lymfebanen stromen
het moet eindigen in zwarte vlekken op gammafoto’s
trek vlekken over met een watervaste stift
teken met een zwarte watervaste stift op okselhuid
op kaalgeschoren deodorantvrije okselhuid
vorm is niet belangrijk, positie wel
geef de okselhuid door aan groene pakken
geef het stappenplan door aan groene pakken
aan groene pakken met messen, haken, inkt en geigerteller
zoek opnieuw
het begin in de kern van een borst
kleur het begin blauw
blauw stroomt naar knopen in de oksel
blauw kruist met watervaste vlekken
plaats de geigerteller, de probe, de gamma-sonde, de stralingsmeter
of hoe u dat ding ook noemt
in de oksel
tel de blauwe schildwachtknopen in de oksel
meet de uitslaande getallen van hete blauwe knopen
snij een glimlach rond blauwe knopen
trek met wondhaken de glimlach open
herken de knopen als uitgelopen stempels in vlees
snij de uitgelopen stempels uit de glimlach in de oksel
snij de hete blauwe stempels uit de oksel
verwijder ook het ongekleurd vermoeden
rijg daarna de glimlach dicht
controleer de rijgsteken op lekken
leg in de hoek van de lach een platte knoop
78
504
Soap op het Hogeland
Bert Struyvé
Ze ontluchten de kieren
ze ontkruiden de voegen in de tegeltuin
Stanley en Staaldraad
tegels 30 bij 30 bevingsbestendig.
Ze weten best
dat een gedachte in een dergelijke tuin
sowieso niet tot enige wasdom komt
een gasbel is tenslotte geen luchtbel
alhoewel Stanley daarover zijn twijfels heeft.
Het huis is niet gechipt
bij weglopen of blijvend verlies rest slechts
een A4’tje aan de boom die er nooit is geweest.
Staaldraad kijkt en ziet de ambtenaar
en denkt: mijn hoofd past niet in zo’n omhulsel
als men een kater stuurt die de grenzen markeert.
79
1849
Stevige schoenen
Stil maar , slaap maar, stap maar door
alles is nieuw en voor het laatst
Geef mij een vers wit hemd,
een degelijk pak, een zwarte hoed
en stevige schoenen om zelf in te staan
dan kan ik de dag weer aan
als ik nog eens wakker word
wakker word en werken ga
wakker blijven tot het werkt
werken aan de droomverwekker
Mannen met ferme baarden stappen
door de voren die betovergrootvaderen
al ploegden zaaiden oogsten egden.
Daar blijft de tijd
en lente steekt elk jaar de hoop weer
op leven uit een dood van gister, morgen.
Stampende laarzen bovengronds.
Nog even geduld en het moet lukken
werkelijk alles kapot te krijgen.
Stil maar, schep maar, zand erover
de massagraven zo dichtbij
de aarde waar ik uit ben geboren
wereld onder akkers waar we speelden
waar we kogels en konijnenschedels vonden.
80
6989
Stoel
Ik leg mijn vinger in een nerf op mijn huid, voel dat ik
verword tot lijnen op de knoestige buik van een walvis
die grof als dynamiet de oppervlakte breekt en
zucht voor ze zich de schittering in werpt, opgeslokt in
kolkend grijs. Hoe ik hierin oplos, samenval,
het water word. Het was zalig, zalig
dat zout in mijn wervels! Inslinken en uitzetten over
dammen, dijken, ruwe stranden, in rivieren en stromen
langs dorpen waar jonge meisjes met kleien potten en droge lippen
delen uit mijn massa scheppen, me druppel voor druppel
drinken. Dat ik ze word, van weinig waarde want ik
draag zeevruchten tussen mijn benen, de gebroken schelpen
snijden in vingers van een man die ik niet kan worden. Ik word wel
een besneeuwde bergtop, een lawine die vijf kinderen meeneemt,
een bosbrand, een scheermes, de kliffen van Moher, een
rode Fiat Panda, de krant van morgen, geen man. Ik ben
een meisje, en voor even, een seconde of drie
word ik een stoel.
Antwoord op het gedicht ‘STOEL’ van Marije Langelaar
81
5521
TAXIDERMIE
Daniel Dedaine
Wij lagen in de oude boomgaard
waar pruimen zoet hingen te rotten
en we lagen te wachten
tot het licht in de kamer zou worden aangedaan.
Zij ging 's morgens met de fiets van huis,
stak het haar in een knot, kroop
terug in de huid, nam koffie
met te veel suiker op haar werk
en bleef verder onopgemerkt.
Uit de nacht waarin ze zich schuilhield
kwam ze heelhuids aan het licht:
van vaderskant volmaakt zijn lichaam,
van moederskant roerloos
en gevangen achter glas.
Zij speelde voor vlinder
met een speld in haar buik.
Buiten was de zomeravond goed voor wespen.
Dood viel in het niet naast haar.
Wij waren van plan vaak en licht-
voetig verliefd te zijn
en hadden weinig huiswerk.
82
552
Tussentijd
casper de jong
Ik weet dat je niet komt omdat ik op je wacht.
Je aanwezigheid is al lang niet meer vereist.
God weet, want iemand moet ons weten,
dat ik je gezien heb in het kalk op de muren,
in de kasten van hotels, in het wit tussen
de wijzers en de uren, de wachtlokalen,
de bankjes die als stille dieren overnachten
op het perron. Ik herken je aan de willekeur
van huizen waar de mensen zijn gaan wonen.
83
4721
uit shampoo geboren
zij spreekt met haar vingers een oude taal
in mijn haren, dezelfde vingers
waarmee ze ’s ochtends haar uniform dichtknoopt
vingertoppen die ballroomdansen over een
zwarte zee, glad, glinsterend, geurend
naar kokosolie en citrusvrucht
ik leun achterover in het warme water, sluimer
gelnagels over een mergelwand, murmelende
afvoerputjes, stadse hymnen uit de kraan
hier hangt Monroe aan het kruis en alles
wat onder het wateroppervlak leeft fluistert
haar naam
elke spuitbus, elke schaar
een knisperend eerbetoon
voor onze schoonheid
is zij gestorven. langs de baren
van de zee staan de meesters met kammen
in hun borstzak, wit licht in hun ogen
en zij bedwingt het lichaam dat uit mij lekt
neemt grijnzend aan wat ik uitstrek. begrijpen
is een groot woord, maar verstaan
84
5262
Update
Lucy Kortram
Thuis is hij hij geen simpel punt op een vlak. Hij is, bestaat op het kruispunt van
zijn assen, ingekaderd door veel vlakken, neemt hij ruimte in met
klasse, gender, etniciteit, geaardheid, leeftijd, nationaliteit.
Thuis is hij hij , een veelvlak, kubus van glas, waarin zichtbaar assen elkaar omstrengelen
concurreren, inspireren in hun kruispunt. Zijn bewustzijn, inclusief perspectief,
schept denkkracht, meer-dimensioneel, weldadig, comfortabel, heel voelt hij.
In de samenleving wordt hij weggestopt in een goochelhoed
zijn assen als wegwerpgoed, achteloos gereduceerd tot enkel zwart. Zijn bestaan
gelegitimeerd als punt, geen veelvlak dus, geen kubus van glas, geen denkkracht
wordt hem toebedeeld, men ziet hem als een etnisch punt, een stip wellicht. Punt uit!
De samenleving denkt selectief, de tango danst men exclusief
struikelend op het hellend vlak van een plat getreden platter plat.
Cogito ergo sum, ik denk dus ik besta, maar in de samenleving
bestaat hij omdat hij zwart is, basta. Descartes 2.0.
85
5060
Val-breek-techniek
Rob Theys
Ik mag dan sterfelijk zijn, ik neem me zoals ik ben
zo van kijk ‘s, dit ben ik, op een dag val ik weg.
Een lichaam gaat zijn eigen gang, daar waak ik over
en van al het roepen en zwijgen, van al zijn dagen
rest niets. (Vader had de gewoonte om rommel
inmiddels een flinke stapel, in de tuin te dumpen
in een kuil. Aarde weer vlak getrapt, keurig opgeharkt
en de tuin was weer zichzelf.)
Stel: een lichaam ligt op sterven. Wat breng ik in
dat passend is, met respect voor die ochtenden tateren
middagen aandringen, avonden luisteren.
Hoe troost ik het lichaam? Hoe?
Heb je kou? vraag ik en leg het deken hoger.
Ben je bang? Ik blijf bij je, ik waak.
Ik laat je achter en de uitgesproken woorden
kunnen rusten. Dit ben jij, ben ik: je heel lange zwijgen.
86
2065
Van een kind
Christophe Vansteeland
Wacht op een komst, een vertrek
van mannen, vrouwen,
van een kind
liggen witwervels als overschot - registreer overschot -
geordend in het ochtendgrind.
Er is weefselweelde,
huid verschuift_
Tussen schelpen ligt een zwemvest,
bedwelmde meeuwen zwijgen,
oranje golven dekken toe wat nog rest.
Wie herkent de weggevoerden, hun grensgevoelige virusstemmen?
Wie bekent het einde
van een kind,
een komst, een verlies?
In de boeken staan woorden,
gelogen is het,
gelogen is het
niet. Het is niets.
87
1352
VEINZEN VEINZEN
Tonnie Meewis
Heb je al plannen voor vanavond? Wat dacht je ervan
om eens lekker van smaak te verschillen?
Ook kunnen we terugvallen op dat doodernstige rollenspel
waarin we mijn buis-hangende ouders imiteren.
We kunnen huilen leren, ons in zwijgen bekwamen,
ons bewerken tot instanties van pijn en verwijten;
ons als koppel in de toekomst projecteren,
ons wanen wie we later niet langer zullen zijn.
88
4085
Vleesverlanger
over liefde is vermoedelijk het meest geschreven
men spreekt al haastig overdadig in clichés
in de aard van de mens schuilt de grote vrees
dit ongekende niet in werkelijkheid beleven
men wordt vooral door verlangen voortgedreven
zoekt hoog geluk in de vorm van bloed en vlees
zodat men niet vergeefs op zijn grafschrift leest
eenling, in stille leegte nagebleven
eenmaal wetende hoe het mijn hart beslaat
kijk ik verwonderd naar ‘t blozend avondrood
over liefhebben raak ik nimmer uitgepraat
een ultiem gevoel werd mijn dagelijks brood
het geschreven woord werd een verheven daad
vrezen voor het leven werd angst voor de dood
89
7480
Vleugels
Ik weet nog hoe mijn laarzen in je voetafdrukken pasten.
Twee van mij voor één van jou. ‘Goed verdeeld,’ zei je toen.
De boomtakken kraakten net als wij onder de leegte,
als scharnieren van deuren die onherroepelijk opengaan.
Moest je mij per se daar en dan je spoor uit duwen?
Toen bleek dat ik alleen had leren pat te staan, trok
je mijn handschoenen uit en gooide ze in de lucht.
‘Kijk,’ zei je, ‘zo word je twee vleugels in volle vlucht.’
Maar je losse flodder van een punt bleef net als mijn
rechterhandschoen steken in de dichtstbijzijnde kruin.
‘Dat valt al eens voor,’ snauwde je en ik vroeg me af
of je nu het meest in mij of jou teleurgesteld was.
En waarom ik plots mijn eigen fouten maken moest.
Had ik dan al niet genoeg uit die van jou geleerd?
Of maakte jij misschien de juiste fouten niet?
‘Misschien maakten de fouten juist mij,’ zei je terwijl je
de boom in klom en met de takken schudde tot mijn
uit de lucht gegrepen vleugelhand recht naar beneden
op me af vloog. Ik kon niet anders dan bewonderen
hoe je mij mezelf een klap in mijn gezicht liet geven.
90
6858
Voorbij de metafoor
De paringsdans van paradijsvogels
een praline
de orchideeën die hun roes uitslapen
in het berghok
het treklied van duinen op de vlucht
porselein
de zee, nog steeds de zee
maar de mens in een mens
vormt een eclips
zonder kennismaking lijkt de zon
voorgoed verloren
de boodschap luidt
dat je bed voor morgen
al is opgemaakt
in lichterlaaie staat
dat je enkel vecht voor
een volgend verlies
het is te nemen of te laten
als je er al geraakt
want het is klauteren
door een beeldenstorm van haat.
91
707
Vos
deze zomer kroop je uit kinderverhalen, uit mijn oude fotoboek
op school, waar je naast een zeldzame uil stond, een wisent
en een everzwijn met jongen die op grote coloradokevers leken.
allemaal dieren wisten we, die ergens bestonden, maar niet hier.
verlaat je nog altijd je ranzig hol na het tijdperk van een kinderslaap?
strijk je nog neer in het veld, langs de beek, mijn volwassen hoofd?
is er nu meer dan dat mij ontgroeid vraag ik me af, meer dan de lepe
glimlach om je mond, het geniepig achterom kijken na een aanslag?
in de schemering stof je met pluim het graan en maïsblaren af
loop je door de rijen gehuchten in en uit, en onderwijl hou je alle
woonkamers onder gericht, kent mensengewoonten uit het hoofd.
ik weet hoe geduldig je jezelf in mijn tuin bekoort.
jij kent straks weer het gunstig ogenblik om angstkoppen af te scheuren
de grond met bloed bezegelt die de foto van het kind hier nog groter maakt.
92
1680
Waar we groot in zijn
Jos van Daanen
In ons dorp praten we tegenwoordig over water
een oceaan zo lang en breed
dat er schepen op kunnen varen
met containers of tankers met olie
waar we rijk van kunnen worden
We hebben ook al ideeën over vis
het liefst van die opgewreven gouden
of paarlemoeren, dat spul dat je
op pistolen vindt, maar geen haaien
die willen we zeker niet
We zijn al ver met plannen, het bestek
is klaar, het geld ligt op de plank
we moeten alleen nog te horen krijgen
of we de rest van Europa
af mogen graven.
93
6685
Warmwaterschil
Vincent Kreugel
Zoals wanneer de eerste warmte dik
als eigeel over je schedel kruipt, daarna
naar beneden zakt, heel je vermoeide lichaam
hult in een dampende warmwaterschil…
Zo moet ook de hemel zijn: alle zorgen
spoelen weg, geluksgevoel zonder bijgedachte,
je verdiende beloning na gedane arbeid.
Je kunt hier wel voor eeuwig blijven staan.
Je kunt hier niet voor eeuwig blijven staan.
Het water raakt op, de ketel begeeft het,
je huid laat langzaam los, je knieën breken,
het huis stort in, de maan komt naar beneden
met een donderend geraas, de zon ontploft.
De kraan dus maar weer dichtgedraaid.
Haastig aangekleed, nuttige dingen gedaan.
De mens is niet gemaakt voor de eeuwigheid.
94
6868
Waterpeil
Het licht hangt laag in de straten,
buiten zijn de bomen geschubd
en klaar om weg te zwemmen
zodra het water begint te stijgen.
Wij blijven binnen in mijn kamer.
Alles doordrongen
van een koortsachtig blauw.
Jouw mond vormt een O
die door de ruimte zweeft.
We volgen hem met onze blik
tot hij tegen het plafond stukslaat.
Je rommelt door mijn keukenkastjes,
lepelt pindakaas uit de pot,
drinkt drie glazen water.
'Ik moet wel,' zeg je.
'Ik heb vliesvoeten.'
Kwaad loop je heen en weer,
trekt boeken uit de kast,
vraagt: 'is het soms te laat
om uit te vinden wat
een gedicht nu eigenlijk is?'
We schrijven samen
woorden in het stof
dat op de vloer is neergedaald.
Likken onze vingers schoon.
Het stof trekt aan onze tongen
die troost zoeken, die we zacht
tegen elkaar aan leggen
als twee slapende kinderen.
De geur van rotte bladeren
in je ongewassen haren.
Onze warme vochtige adem.
Je zegt: 'het kriebelt tussen mijn wervels.'
En ik, doe het geluid van de regen na
tot je in slaap valt.
95
300
Weergeheugen
Jelle Cauwenberghs
Weergeheugen
Het ijs is droevig
Grijs als een berg.
Even donker als het dal
Dat alleen maar
Regen kent:
Natte berken en kolkende beken.
Het water onder de brug stijgt
En een rode zon smelt
Het ijs terwijl het volk
Zich laat tellen.
Morgen wordt het koud.
Je trekt je jas van trage wolken aan
En wacht op de kade.
Je wacht
Op het knarsen van het water,
De spanning van een snaar,
Een kogelschot.
Hij ijs dat kraakt.
Het jong ijs dat zingt
Onder de voeten van het volk
Dat als een blok
Over de witte vlakte schraapt.
En af en toe verdwaalt er een kind
In de wintervacht van paarden.
96
2787
Writer's Block
Mijn raam is een televisie waar vliegtuigen
van links naar rechts door het beeld bewegen.
Soms verdwijnen ze halverwege in een wolk.
Soms gieren ze zo hard dat ik het geluid
zachter moet zetten.
Soms stopt er eentje voor mijn raam en stap ik in.
Je weet natuurlijk nooit waar je heen gaat,
maar ik land telkens op Schiphol.
Daar stap ik uit, ga door de douane,
stap in de trein, stap over op tram 17.
In drie stappen ben ik thuis,
kruip achter mijn computer en staar uit het raam.
Nooit komt er een boot voorbij.
97
4345
Zeepaardje
Nico Carlier
Wie wil er nou een scherf zijn?
Maartje Wortel schrijft. Zij is een schrijfster. Zij schrijft:
Ik wilde leren hoe je alles om kon stoten en uit elkaar trekken
en hoe je daarna gewoon rustig kon gaan liggen slapen.
En ook: In the end is alles een geloof.
Soms word ik niet goed van wat alles uiteindelijk is.
Haar lezend meen ik dat het een vergissing is te bestaan
uit iets anders dan haar woorden. Dat ik niet door haar
met vingers van licht ben neergeschreven zoals zijn vrouw
ooit door Claus, maar mezelf op een dag per ongeluk, als in een ander, ben binnengestapt,
door het kijkgaten hart tuurde en een vader herkende, een moeder
wees en sprak: jongen toch kijk dan- dít is de richting waarin het leven je zal slaan?
In die richting lig ik nog steeds met de plukjes puin in mijn haar
en het stof in mijn kleren naar de keukenradio te staren:
Koyaanisqatsi. Koyaanisqatsi. Koyaanisqatsi.
Een mensenleven lang is dat exacte punt
waarop de tijd ons volledig aan scherven kauwt.
Met de polen die smelten. Met de dood
in mijn achterhoofd dat ik niet door haar
met vingers van licht, maar blootvoets uit steen,
uit verleden strijden, uit het ondermaanse dat uit bloed
en bloed dat uit ondergaan, het eerste donker water
na het overboord slaan en reiken naar redding bestaat.
Op de radio houdt de muziek op. Een man vertelt nu hoe hij dagelijks
door de tunnel van linker- naar rechteroever stapt en er telkens zijn geluksbrenger groet:
een kauwgumvlek op de grond in de vorm van een zeepaardje.
Ik denk aan mijn collega die knikt, ja, haar skivakanties compenseert ze met veggie donderdagen
en mijn hand die het blad omslaat beweegt zo onmerkbaar
de werkelijkheid dat ik achterom dien te kijken om te zien
of het verband tussen de dingen er niet gewoon
nog zichtbaar ligt.
98
6226
zonder titel (er is een nacht in de nacht)
Bernke Klein Zandvoort
er is een nacht in de nacht
en soms word ik daarin wakker
in het donker vraag ik me af wie ik ben als mijn blik me niets komt brengen
vind ik mezelf alleen in het opflitsen van een accu ergens achter in de kamer
en in mijn hartslag van jaren terug
in een bed naast de spoorlijn waar de treinen overdag
elk kwartier een stilte raasden door onze gesprekken
daar waren we op gestemd
toch werd in die stilte elke keer de ander als Een Ander zichtbaar
bang dat ik mijn familie niet meer terug zou kunnen vertalen
poetste ik het raadsel weg door scherp te stellen op de gordijnen
en te wachten
seconden duurden jaren
tot ik vorige week twee mensen in mijn kamer vroeg om naar elkaar te blijven kijken
en een touwtje om hun wijsvinger bond
die ze moesten bewegen als ze de ander niet meer herkenden
in het gezicht een dier loskomt
dat een gezicht zo verlaten wordt
dat je overblijft met je eigen kijken
99
3808
‘t syndicaat Facebook (nog steeds in de klas)
alle systemen staan op scherp, galmde het in de tempel
de zoon van Hades had gebouwd
en dronk nu
en hou je niet in eens binnen te glippen, radiatormelk
in de haven, het masker, de klas gensterscherm, speekselzeef
Percy Sledge, een wilde achtervolging over de drempel van 3C
je doet welbeschouwd niet aan voodoo om een knul te verleiden
dit wordt een peperdure scheiding en Allah heeft een gebed als ringtone
je vreest dat je een aanslag moet verijdelen, je speelt op safe
in je sportvestje zit een narcose onder de mouwen, nul op je essay
droom
niets in de handen muis, cursorisch lezen is meer dan aangewezen
‘los primeros años de vida independiente, señor’
de ondergrondse in en niet capituleren !
ik mag het einde niet verklappen : Suikerberg, sabbatsrust
consternatie is schuurpapier
is stuurmanskunst
nee hoor, ik ben niet eens zeker of ik hier wel werkelijk ben
er staat een geheimagent achter die pilaar op perron 9 ¾, wat een klier
komt er nog een app voor het anker in m’n kroontjespen ?
larve – dekmantel
mijn perceptie zit vermomd in Chinese koekjes, zo van tante
een moëddzin in de moskee van Bagdad is van alle markten thuis
bladzijde en bladzijde van dit heilige boekje vullen voor in de kluis
onze Taal – Comanches
wij zijn niet onfeilbaar, wat een verdriet achter ’t rookgordijn
dat vreselijke mens van Jeugdzorg denkt dat we in Australië zijn
er mag wel méer niet
100
2977
∞
als kind slikte ik een paarse pion in
ons mens-erger-je-nietspel was niet meer
compleet en een x-ray van mijn maag
toonde hoe een astronaut die leegte
voor zijn thuis aanzag, de ruimte
slechts een donkere kamer waar
hij nadacht over meer aardse zaken
als de honger die hij niet kon stillen,
een meerjarenplan voor cosmea’s of
hoe je een schaap redt dat op zijn rug ligt
misschien is hij er nog
misschien houdt hij zich vast aan een rib
en telt hij de stappen die ik elke nacht zet
naast jouw bed, rond de keukentafel,
langs een buitenmuur van het zonnestelsel
misschien moet ik me minder ergeren,
wilde bloemen gaan plukken, laten we
elkaar wegvegen van deze aarde en
gaan liggen op onze lege buiken