Onder de sterren geslapen. Lang in de tijd
liggen kijken, in de ijlende, krijsende ruimte.
De vreemde vreugde die dat ondenkbare schept.
Ik zag een foto die iemand vanuit een kuil had genomen.
Uitzicht vanuit een graf, stond eronder. Je zag
een stuk van de hemel en de dunne kruinen van bomen.
Ik denk aan mijn vader, heel ver van huis, niet meer
bij machte terug te keren.
En aan mijn ex die ik plots bij mijn tandarts aantrof
boven mijn wijdopen mond, mooier en harder dan ooit,
met een slang in haar hand om het gruis en het vocht
weg te zuigen. Daar lag ik.
Ik zou zo graag licht willen reizen, met in mijn rugzak
niet meer dan wat kleren, een veldfles, een pen
en papier.
Eskimo's hebben zeven woorden voor sneeuw.
Sneeuw heeft twee woorden voor Eskimo's.
Kangoeroes hebben geen woorden. Ze wonen ondersteboven.
Toch valt er nooit iets uit hun buidel. Babykangoeroes zijn zachte roze sneeuwvlokken
die niet willen vallen. Vogels vallen naar het zuiden
als het daar warmer is. Virussen trekken naar je ruggenmerg
om af te wachten. Met afwachten sloop je een tegenstander.
Monniken hebben geen tegenstanders. Ze kweken Heermoes.
Heermoes helpt tegen aambeien maar niet tegen virussen.
Sommige monniken wachten af, anderen vallen
naar het zuiden. Hoe verder ze komen,
hoe vaker sneeuw omhoogvalt.
Eskimo's hebben daar een woord voor:
'Babykangoeroes die vogels willen zijn'.
nu Jochem eindelijk slaapt trekken Erik en Mirjam
in de donkere nacht een zwarte waterplas onder zijn
bedje vandaan, aan het plafond worden een gele maan,
duizenden zilveren sterren en wat zeemeeuwen geprikt
van die zwarte waterplas wordt een oceaan gemaakt
met zeewier, zeesterren, wat haaien en zeehonden
en natuurlijk veel vissen en nog heel veel meer
zodat het een echt vette oceaan voor Jochem wordt
tenslotte zeilt een bootje met slapende Jochem erin
onder maan en sterren en zeemeeuwengekrijs naar
een heel ver wonderschoon eiland onbereikbaar voor
Erik en Mirjam die altijd zullen wachten op zijn terugkeer
Urenlang zaten we samen in de vlinderstoel.
'Kijk pappa, daar vliegt een eituig.'
Ik vergeet nooit dat mijn vader die dag
op zijn knieën voor mij ging zitten
en hard begon te huilen.
Erg vond ik ook dat we niet alleen waren.
Ik ben de dochter van de man die
vijf uren lang
naakt
dakpannen van een dak heeft staan gooien.
Sindsdien vraag ik me af wat je allemaal
wel niet kunt doen
in vijf uren.
Wij aan tafel met de Dag
die duidelijk slecht uit bed was gekomen.
Ellebogen naast het bord,
gezicht meesmuilend onweer.
'Nog steeds zomer' ? wordt er gevraagd.
'Ja', blozen wij.
Nog steeds dat overdadig niet voorbije.
'Opdringerig ,dat groen, zeurt
het Verkeerde Been.Wij, met geleende
ogen, kijken geschrokken mee.
Ruimschoots en veel, dat wel.
Maar opdringerig, nou nee.
Dit roekeloos bemorste picknickkleed bevalt ons wel.
De stemming komt er niet meer in
Totdat iemand een beukenblad ontwaart
dat onmiskenbaar begint te verkleuren.
Een hulpeloze vaan, maar toch.
Morgen, beloven wij haastig.
Morgen trekt het bos haar ritselende handschoen aan.
"Mijn hamster was zwanger,
daarom was ze vals."
'Wie was de lul-de-behanger?'
"Die is nog niet mals.
Ze danst door haar kooitje
de Weense wals."
Zoals je vroeger in zo’n puzzeltocht
nog uren van de finish liep te dromen;
je had al vroeg een afslag niet genomen
en kreeg pas aan het einde achterdocht.
Een pad naar rechts is ook een rechterbocht
en eiken zijn soms net kastanjebomen.
Je had gedacht heel ver te kunnen komen
maar alles bleek ten slotte vergezocht.
Zo vrees ik voor mijn laatste ogenblik.
Dat ik mijn levenspad afloop en schrik
omdat wat ik aan waarheid overhoud
ten slotte ook op drijfzand is gebouwd
en ik ineens heel zeker weet dat ik
al jaren met een ander ben getrouwd.
De grijze dag valt op je als een koffer uit het raam, daarom de leeszaal
ingevlucht en kranten lezend tussen de werklozen, vind je in het kantlijnwit
een handgeschreven zin:
Geef ons één kans een wandeling te maken op een miezerige avond.
In de concertagenda is iets onderstreept met zwarte pen, het brengt je
naar de undergroundcafés, de russendisco, een lichtslang wijst de weg
tot aan de deur met de blaffende hond, er ligt iemand in shock op de grond
je wordt binnengelaten door een scheelkijkende man.
Kijk naar de muzikant die een knot op zijn voorhoofd draagt, naar zijn gitaar
die als een fallus de lucht in steekt. Volg de danseressen, taxiënd van de één
naar de ander. Ten cents a dance! Schrijf! Op alles wat voorhanden is
op kranten, tafels, blote vrouwenborsten!
Daar is de man, hij legt zijn hand op de bar, zijn hand is kouder
dan de airco’s in de zomers van Hongkong. Kouder dan de mens
die bij een brand zijn huis verloor, dan de zwerver die zijn schoenen
vasthield toen hij sprong.
Als je loopt langs manshoog gras
over een smal pad, naast een stad
grijs in de regen, denk dan dat
iemand de aarde onder je doortrekt
geleidelijk en gestaag
en dat jij je benen optilt
om dit mede mogelijk te maken.
Roze ballonnen, haar lievelingskleur
Dit lievelingskind van de stad
lekker warm ingestopt, vier voet
diep bij de buurman in de tuin
De middagzon kan er net niet bij
We branden een kaars
wat zeg ik, duizenden kaarsen
omdat ze opendeed voor
die lieve meneer, die zachte
ogen. Kun je me even helpen
met het opblazen van de ballonnen
We doen er nog wat bloemen bij
en een kaartje omdat ze het haar
uit haar gezicht streek, even knikte
en zich afvroeg hoeveel het er zouden zijn
terwijl ze de sleutels pakte en gedachteloos
haar zwart-witte vest dichtknoopte
Beste Wiek,
de rozenstruik is ziek,
ook de Hazelaar, de Kruisbes
in het algemeen; de groei van alle
planten traag. veel krulblad en afgevallen
knoppen, meeldauw in de tomaten, courgettes niet
in orde, zwarte schimmel, schroeiplekken
in de cichorei, rot in stammen van
nog jonge bomen, de bloemkool
aangetast. bij sommige
ontbreekt het hart.
houd je haaks,
groeten,
Bart
Vandaag me enkele uren verdiept
in de wijsheid van Boeddha
en de gouden verzen van Ceslaw Milosz.
Niet veel nieuws geleerd.
Van mijn eigen nietigheid
en de vergankelijkheid van alles
was ik mij allang bewust.
En dat de geschiedenis van de mensheid
één lange horrorstory is, maar er
gelukkig ook poëzie en religie is.
Ik wist het.
Toch was het prettig om één en ander
nog eens in betrouwbare bronnen
bevestigd te zien.
Blaadjes die van de bomen vallen
Wie beweert dat blaadjes
routineus van de bomen vallen wordt voor gek versleten.
Al heb je je hele leven
blaadjes van bomen zien vallen dat mag
alleen grillig en sierlijk zijn.
Sierlijk als een koffiejuffrouw.
Elke dag hetzelfde ritueel. Hoe kun je nu sierlijk zijn
met een stronk. Weer een rondje vogeltjes,
elke dag het oude mannetje op een bank
dat naar veel te jonge meisjes lonkt.
Een doorsnee kantoordag
is grilliger dan het leven van de boom.
Maar dat willen de mensen niet horen.
En ik blijf het maar zeggen, keer op keer.
In elk gedicht schrijf ik het opnieuw op.
En ze blijven het maar poëzie noemen.
Ze willen gewoon niks anders, mijnheer.
De verte lokt,
daar is het verte voor,
niet opzij te denken.
Achteraan dan? Wie
zal dat bepalen, zoete
inval, meteen geschrapt.
Dit volgt na een witregel.
Ik zie haar voor mij wandelen:
eindeloze pracht van slanke
stelten, teemde ik, bezitterig;
een langpootmug, zei ze nog,
in aanvliegende wijs.
Alleen de zon vergeet
niets.
ik maak momenteel deel uit van een groots creatieproces
ik evolueer
in mij ontstaat alles
daarnaast heb ik een krantenwijk
Is het al even geleden dat je hier was?
Dat ik je tanden uit je mond wipte met een flessenopener
het witte schort als een lijkwade tot aan je kin
Wanneer was dat toch
dat jij mijn tandarts was
en mijn tanden trok
Ik ben niet bang uitgevallen
Ik laat winden in m’n regenpak
Maar dat instrumentarium
Alleen mijn kiezen liet je zitten
Ik wil je horen knarsetanden, zei je
Ik wil je elke nacht
horen knarsetanden
Ja het is al even geleden dat je hier binnenkwam
Je begint te stinken naast ‘t aanrecht
Je armen als versteende vleugels naar opzij
En je blik zo op oneindig
dat ik gewoon niet boos kan worden
om je rondslingerende tanden
die ik steeds maar tegenkom
als zand
na een dag aan zee
In slow motion heeft zijn kamer zich gevuld
met dag. De hond van de buren blaft uit volle borst.
Buiten kraakt de wind. Hij zit en wacht. Gaapt
naar de vlieg die baantjes op het raam trekt,
merkt op hoe mooi grijs wolken zijn verdeeld.
Hij pulkt een korstje van zijn arm. Zijn buik
rommelt als veraf onweer. Papier wacht
op de balpen. Zijn hand krast blauwe achtjes.
Als een trapezewerker duikt een merel
van het dak naar een tak tussen het onstuimig
loof. Zijn lippen sabbelen en lurken aan de pen
en dan hoort Hanlo een mus in zijn hoofd –
Ontploft! Een bonte begrafenisstoet dynamiet:
1. een ééndagsvlieg vouwt zijn curriculum vitae
- verfomfaaid - tot een representatief hoedje van papier;
2. een wereldkampioen schildpad dreigt
- zo onopgemerkt mogelijk - aan je aandacht te ontsnappen;
3. een koele kikker springt doelbewust voor zijn intercity,
verschijnt vervolgens - volgens afspraak -
te laat
op de plaats van bestemming
en dient bij het dichtstbijzijnde loket
met een goedgekeurd gevoel voor humor
alsnog schriftelijk een klacht in
tegen de dienstdoende spoorwegmaatschappij;
4. een geluksvogel werpt zijn blote voeten
- met een ijzingwekkende snoekduik -
plechtstatig van de punt van de scheve klokkentoren:
voel het snakken van lucht langs het laatste voetspoor naar een staart in de leegte
en fluit naar buiten;
5. je computer tovert een duveltje
uit een doosje lucifers te voorschijn uit lamlendigheid:
een winnaar zoals jij wrijft zijn ogen uit en kijkt tevreden in het rond
(;in negen van de tien gevallen echter loopt je schrijfmachine
hartstikke vast of slaat op jammerlijke toon
een valse noot aan);.
de ontplofte dwerg mag mee naar huis
maar is geen moer waard
en wil per dag één hele gatenkaas
en blijft maar
springen en headbangen
en mogen wij
de kruimels opvegen
Het moet ook allemaal opgroeien, het moet allemaal een vwo-advies
en het is allemaal [bijzonder].
Hoe vreemd dat onze klaasjan (;obees, 15 jaar, martelt hamsters);
maar geen meisje krijgt. Daar hebben wij
daar heeft klaasjan recht op. Mijn kroost, wat een gespreks-
ontwerp, porches vol acné. Het moet ook allemaal natuurlijk
worden opgevoed, laat staan onverstoord.
Als alle dieren morgen konden praten
en elke deling werd een priemgetal.
Als donuts vierkant waren zonder gaten
en oorlog was nog maar een grensgeval.
Als bomen konden lopen in de straten
en ieder kind kon spelen met een bal.
Als er geen kosten waren maar slechts baten
en van extase maakte men een mal.
Als zelfs de dood ons vredig had verlaten
en alles dreef in een verlicht heelal.
Ook dan verkeerde hij in alle staten
en dwepend dweilde hij zijn tranendal.
De tuin van mijn vader
Omdat de wereld plat was
spitte je de aarde rond
voor de afwatering
Zo kleefde klei aan spade
en werd aarde aardigheid
in je handen
Je at een snee brood uit de trommel
en legde de slak op een verwijderd zuringblad
de hemel is van klei dacht je
Voor het donker
fietste je weg
de klompen nam je mee
onder de zelfbinder
Hij rijdt de afslag voorbij
En stopt na honderd meter op de vluchtstrook
Een vrachtwagen claxonneert
In het dashboardkastje vindt hij de verrekijker
Hij stapt uit met het ding in zijn hand
De zon staat hoog
De lucht ruikt naar benzine
Voor hem ligt de polder
Een weiland
Een nieuwbouwwijk
Hij stelt scherp op een van de huizen
Op het terras onder de parasol
Zit zijn vrouw in bikini
Ze praat in de hoorn van de telefoon
Ze lacht
Hij kan het zien
Ik ruik de appels aan draadjes.
Er is wiegend blad.
Dat is buiten.
Het open raam speelt,
met zijn scharnieren.
De hond onder tafel zucht.
En dat alles merk ik.
Het is vroeg.
De zon dampt in mist.
In mijn schijnbaar goed leven.
Want zegt men;
het is lang niet slecht.
Maar het is ook niet mooi, zeg ik.
Ik ben niet men. Ik ben niet men.
de vrijheid van meningsuiting voelt zich ongelukkig
ze staat koud in een hoekje te rillen, uitgekleed, van alle kanten
wordt er aan haar getrokken
ze wankelt, zoekt steun, staat alleen
kan niet zonder metgezellen
de vrijheid van meningsuiting is eenzaam
ze kan niet zonder de waarheid van meningsuiting
de mildheid van meningsuiting
ze wordt opgetild door de kennis van meningsuiting
en het inzicht van meningsuiting
ze maakt plezier met de relativering
en de humor van meningsuiting
ze wordt gepolijst door de verwoording van meningsuiting
gesierd door de menselijkheid van meningsuiting
ze zoekt aansluiting met het begrip van meningsuiting
en het mededogen van meningsuiting
ze kan een handreiking doen met de deemoed
of de bescheidenheid van meningsuiting
zij is niets waard zonder de liefde van meningsuiting
de vrijheid van meningsuiting ligt in ieders mond
voelt zich grieperig roept nog met een klein stemmetje
dat ze alleen niets waard is
maar niemand luistert
vandaag scheen de zon
en iedereen was blij
ik heb gewandeld in de zon met mijn geliefde
ik woon hier in een tehuis
ik vind het hier heel fijn
ik vind het hier geweldig
ik hou ervan om hier te zijn
ik hoor hier thuis
het is hier heel gezellig
ik doe alleen niks goed
het is belangrijk dat u veel van mij houdt
anders kan ik niet van u houden
goed, duidelijk, fijn ook
ja, fijn, fijn, heel fijn
ik kan niet meer
het is middenin de nacht
ik ben dood, moe en kan niet meer opstaan
het is klaar
ik ga dood
ik vind domino een leuk spel
Ga daar maar even zitten , dood,
je bent hier echt verkeerd.
Ik ben pas 21 jaar,
nog niet met mijn examen klaar
en lang niet uitgeleerd.
Ga daar maar even zitten, dood,
je bent hier per abuis.
Ik moet nog naar de sportschool toe
daarna hang ik voldaan maar moe
een uurtje aan de buis.
Ik ga bij jou niet zitten, mens,
al dring je nog zo aan.
Hoewel het sterk verbazing wekt
mijn informatie is correct,
geef me je hand, we gaan.
Doof bij het zien van nachtegalen
Ik zag hoe god huppelde in het hofje
we stonden gearmd in de tuin
god huppelt in het hofje zei ik
geen konijn
geen konijn zei Anna
geen konijn zei ik
het is god die zich onder de rododendron verstopt
geen konijn
het is een berberis zei Anna
geen rododendron
siepelkop, zei ze
zo doof zijn bij het zien van nachtegalen
er is veel vraag naar boeren
er is een markt zei ik
boeren zijn schaars
zei Anna
een boer is een burger met een paardenlul
de lange leegte uit het oosten
zei ik
een zuurstok
zei Anna
geen konijn zei ik
geen konijn zei Anna
we stonden gearmd in de tuin
zullen we onder de rododendron gaan liggen?
vroeg ik
Ik ging uit protest werken
omdat ik geen vrienden wilde hebben.
Dat werd mij niet in dank afgenomen
door een gevestigde orde in de gaten te houden
vrienden. Ik werkte me uit de naad.
Ik schoof dozen in andere dozen.
Ik had meer armen dan India.
'S avonds kapot
op de bank neervallen televisie kijken
een schitterende manier
om de herhaling te mijden,
tot ze me vonden, de vrienden
en zingen dat ze deden. Ze kwamen binnen
door de televisie. Ik weet niet hoe.
Ik weet nog steeds niet hoe, maar zingen
dat we doen. Op staande voet
zingen we elke avond hetzelfde
betekenisvolle liedje.
Als wij dan
zout
in de mond nemen
aan tafel doorgeven
in wonden wrijven
Zijn we dan nog veilig
tussen de woorden
Een heel dom blondje in Overpelt
Heeft na een ongeluk 5 gebeld
Om sneller te zijn
Had de vrouw haarfijn
1-1-2 bij elkaar opgeteld !
Wat kan ze anders
dan schuw op wankel hoge hoeven
met een wiebelend hoofd, als een hoedenplankbeestje,
over het hek turen?
Haar ruwroze tong uitsteken,
ze moet weten wie ik ben.
Licht geven uit haar fluwelen vel,
me aankijken met de allerzachtste ogen.
Met haar rafelstaart onophoudelijk
vliegen verjagen omdat dat moet,
geelgekke flapjes ontsieren haar oren.
Rustiger dan een slapende reus.
gisteren bij het winkelen aan seks gedacht wij waren voor laarsjes, korte halfhoge hak voor haar maar mannen denken elk moment van de dag aan seks, vrouwen altijd aan winkelen, niet echt om je voor te schamen, ook niet voor het winkelen
het geeft beiden een enorme boost, je kunt ons er ’s nachts voor wakker, maar geef toe, seks is dan het handigste, staat tegenover dat winkelen de hele godganse dag, of zolang de winkels open en de man het volhoudt het winkelen dus, staat weer tegenover dat seks goedkoper en toch
ook heel leuk, waarbij ook gezegd dat winkelen soms echt nodig en seks niet, meestal niet, heel vaak gewoon niet, in overbodigheid steken ze elkaar naar de kroon, of je moet per se iets willen hebben, kinderen of laarsjes, de eerste heet dan een tweeling, laarsjes gaan sowieso per paar
Het is een zonnige lenteavond
en je dacht dat er feest van zou komen.
Maar G ging weg met H en I om te eten op afspraak
en Z bleek al naar huis.
L vertrok met P (;ze zijn een stel);
en ineens was je van samenkomst
een laatste restant.
De stad is warm.
Je weet heel goed hoe het park is
en hoe impressionistisch je daar kan zitten met een vriend en een fles,
maar je krijgt geen antwoord op je SMS.
Je hebt minder vrienden dan je dacht.
Iemand in een winkel had “sukkel” gezegd
maar dat sloeg niet op jou.
Je dacht niet dat het op jou sloeg
en nu begin je te twijfelen.
De zon voelt zo heerlijk
dus probeer je tegen een winkelpost te leunen
om te genieten. Je hebt alle tijd.
Maar je staat daar vreemd. Alleen.
Verdacht. Geniet die man van de zon? Jaja.
Op huis aan. Het luchtig volk op straat
wijkt uiteen waar je loopt,
een trechter van mensen waarin
je dieper en dieper naar beneden zakt,
heel de weg naar je voordeur.
Daar aarzel je nog een keer,
voor je het donkere huis in gaat.
In mijn ouders tuin
dat mijn ochtend mijn avond
mijn herfst
In de boom van mijn kamer
mijn draagriem ons erf
In ons erf met de boomhut
de tuinman mijn kind
In het huis met haar ramen
haar schommelvlees haar oven
In het huwelijk met haar stilstand
haar droomspel haar eten
In de spiegel mijn herfst
ons pastelblauwe kozijn
Als mijn handen stuk zijn
En mijn ogen rood
Als mijn lichaam vuil is
Maar van binnen bleek
Wanneer mijn knieën te slap zijn
En ik mezelf moet dragen
Dan zal Ik mijn haren aaien
Met troostende woorden
En mijn voeten wassen met zeep
‘s nachts als de hemel donker kleurt
en langzaam overgaat in de melodie van het toeval
tik ik tegen de klok
probeer nog eenmaal te veel
tegelijkertijd te voelen
een viool onderbreekt en weerhoudt
de krekels in de vloed
langzaam achterover te leunen
te zingen, te dansen op de dood
iemand zegt dat niemand
kan vertrouwen op geloof
ik trek mijn jas aan en weet
dat de zee te paard zal gaan,
geen briefje achterlaat,
de juiste richting kent
en hier al eerder is geweest
wel spreek ik tot de ganzen in de lucht
hoewel ik weet dat ze me niet verstaan
als ze in formatie naar het zuiden gaan
zeg ik: groot gelijk en nog een fijne vlucht
soms klinkt er uit zo'n V een vreemd gerucht
dat mijn gedachten richt op mijn bestaan
ik heb hier op de grond mijn tijd verdaan
veel te lang onder mijn eigen juk gezucht
reeksen lange dagen gaan voorbij
met telkens weer de vogels in hun trek
gefluister dat er iets gebeuren moet
iedereen kijkt plotseling naar mij
niet met hun ogen, maar met hun nek
uit de lucht verneem ik nooit meer een groet
op een autoloze snelweg loopt een vrouw zonder sluier
in diep water, waar vlinders bloeien
aan een appeltaart hangt een witte doek
ongestreken, met een punt eruit
onder korrelige luchten hoor ik doedelzakken spelen
over velden, zwanger van kersen
in het gele zaad staat een lieve jongen
met een handicap, hij loopt hard weg
karresporen beroeren mijn leven
strooien zout op de rug van een ezel
halverwege de brug kijk ik om jou
je bent niet daar, ik ben ons kwijt
als opgestelde kanonnen ernstig zwijgen
ruik ik het kruit van jouw haren
gek van verlangen plak ik stickers op deuren
trek thuis aan een slapeloze bel
Op de vestibule links
liep een man mijn kant op
nam plaats op de bank
Ik bladerde wat verder
trok mijn kraag op
Wat denk je, vroeg hij me
Ik zei geen gedachten te hebben
hij zei, oh, dat voor een poëet
Hij nam een hap van beschimmeld brood
met een vale broek vol vlekken
gelijkend pastinaak
en gekookte witlof
zei ik de man u lijkt wel een maaltijd
Hard en bonkig als uitgedroogde klei
en elke middag ketste ik af
op zijn zwijgende kijken
zijn dichte gezicht.
Als hij wachtte op zijn thee
- altijd te heet -
dan wachtte ik op hem
op de muziek ergens diep in zijn lijf
die zomaar zijn vingers roffelde
zijn lippen koperwerk liet suizen
tot de fanfare over tafel marcheerde
groeven zich vulden met zachtheid.
Heb je krokussen in Kongo?
In de eerste lentezon steken we
onze straat over bij het plantsoen.
Het wemelt daar van lila krokussen
voorgezeten door rijtjes narcissen.
Verderop is de schooltuin waarin je
sinds kort werkt, maar ons gesprek is
nu gefocust op een bij uitstek
voorjaarsonderwerp: de krokussen
in Kongo. Duidelijk loopt je Nederlands
achter bij het uitdrukkingsvermogen van
je gezicht, dat onmiddellijk versombert
als je probeert uit te leggen hoe dat zit.
Waarom men in Kongo er niet aan denkt om
krokussen te planten, de jongeren geen vrolijke
plantsoenen laat inrichten maar liever een
donker plekje voor hen zoekt binnen de kerk.
Een parkeerplaats langs Route du Soleil:
'Broodje kaas? Worst? Iemand een ei?
Bekertje koffie? Een pakje sap?'
'Je morst jam op je trui, pap.'
Bij stop drie - knarsende lak -
zette moeder het
broodmes in de kofferbak.
Daarna werd er lang
niet gesproken.
We stopten alleen
wanneer vader ging roken.
Welaan dan zeiden ze
We denken dat je mooi bent
Kleed je uit
neem plaats op het balkon
en spreek
Jij deed jij ging
Toen je sprak,
ik weet het niet
werd het stil
Jij stond daar in je billen
de wind leek koud
Totdat er iemand zei
ik weet het ook niet
En een ander ook,
ik ook niet
ik weet ´t ook niet
Ze vielen elkaar
in de armen
We weten het niet
En ze lachten
tot ze huilden
Het konijn was doodgegaan
in het gele gras voor het hok
dat wij van rot hout bouwden
lag hij uitgestrekt in 't licht.
De zon vond hem eerst, heeft de wind
iets in zijn oor gefluisterd.
Ik dacht aan al die keren
dat ik in het voorbijgaan zei: dag konijn
en hij verwachtingsvol zijn oren spitste,
groef een gat naast de vergeet-mij
-niet, bedekte het met rulle grond.
Kort daarop verliet ik jou.
I had to do it…
Oude mannen
met rinkelende medailles
bezetten strompelend
het centrum van de stad.
Zij stierven geen heldendood
en kregen als toegift
een leven vol tegenslagen,
verval en…
feestelijke herdenkingsbijeenkomsten
in de regen.
Schoolkinderen leggen bloemen
op de graven van hun
minder gelukkige strijdmakkers
die keurig in het gelid
begraven zijn,
alsof de dood hen nogmaals
in de houding heeft gezet.
Een dikke meneer
met een sjerp
spreekt over opoffering
en onze vrijheid;
er rinkelt een mobieltje…
Take care of yourself, dad,
zegt de niet meer zo jonge dochter
tegen haar vader,
die tijdens de Slag om Arnhem,
de miskleunen
van zijn meerderen overleefde.
Terwijl zij koffie haalt,
blijft hij ineengezakt achter.
I had to do it,
mompelt hij
voor de honderdste keer.
Iemand hoeft niet eens
een holistische pendelaar
te zijn om te geloven
dat de kus van zijn lieve
moeder op zijn gestoten
kinderknie heilzame
geneeskracht bezit, maar
veel meer weten wij niet,
dus blaas
wat mij betreft die hemelen
maar op en tegelijk die naar
behoeften
verzonnen beelden van de ware
god, zodat we eindelijk
weten waar wij staan.
alleen is maar alleen, twee
telt al aardig aan, vermits wel
te verstaan: lief
en van vlees en bloed.
Aan de andere kant van een put kan ik praten
met dieren die mij niet verstaan, omdat ik hun taal
wel spreek, maar zij de logica van mijn tijd
niet vatten. Alleen beweging zien, in de wijzers
van de klok. Het lipje van mijn meetlint komt weer uit
bij het begin van het konijn dat ik meet, terwijl hij mij vraagt
of ik hem niet eerst zou moeten begrijpen,
alvorens ik hem in eenheden giet. Een beer
leest mij de les over: liefde en precieze aandacht, verzamelt
alle lucht van mooie meisjes, omdat hij in de trilling of
temperatuur, nog het product van al hun woorden vangt; uitgesproken
met de klare resonantie van hun mond en fijne lijfjes. Hij pakt een weckfles
van de eikenhouten plank: "Alstublieft, schrijf mij hun verhaal en schilder
de gezichten of, zo u wilt, dan andersom."
‘er is een bos waar ik met lange halen doorheen ga’
Zo zou een eerste zin kunnen zijn, bedenk ik me
Als ik een meneer met reuzenstappen door het park
Langszij zie, de
Handen op zijn rug, een hondje ver daarachter, de
Regen zacht, de bomen gespiegeld in het water, de
Broek nog los, de armen nog bloot, de voeten gekruld
Om de poten van
De stoel, koffie en een schuivend puntje taart dat
Gered wordt tussen toetsenbord en tafel, een droom
Die half afgemaakt, me belemmert te schrijven zoals
Ik gewend ben, gedachteloos
En met dezelfde gretigheid als waarmee dat puntje
Taart mijn mond vult en een klein spoor trekt van kin
Naar borst, een droom die me staande houdt in dat bos
Dat steeds
Natter en groter wordt, iets ligt nog thuis, iets ligt nog
In de rechtgetrokken lakens, iets probeert zich te
Nestelen in het dekbed waar warmte nog dampt en
Haar plooien nog zichtbaar zijn terwijl
Zij een eerste zin probeert te bedenken die klinkt als
Geruststelling terwijl zij steeds kouder wordt en de
Regen steeds harder, iets als ‘er is een bos waar ik met
Lange halen doorheen ga’
ze noemen dat groen, zoals ik ben
maar aan de buitenkant is dat niet te zien
behalve misschien als we ver
met de auto moeten, naar een middag
vol goedbedoelde hapjes en grapjes
en hormoonvrije neefjes met gameboys
met mijn kaken vermoord ik soesjes
blokjes kaas, chips, bitterballen
binnenin mij krampt het rood
mijn clearasil-imune huid vlamt rood
de broekstriem op mijn buik is rood
mijn rode hersens dreunen zonder geluid
hip, high heels, disco, achterop de brommer, tongen
ik vertel over mijn werkstuk en pianoles
nooit getongd, nooit getongd, nooit getongd
zingt een stem die ik moet smoren
ik kauw hard op pindarotsjes, ik lach hard
om pindarotsjes, ik huil hard om pindarotsjes
ik pak een mes en steek ze neer, ook de neefjes
bloed, bloed, bloed zodat ze weten
hoezeer ze zich vergissen in mijn onschuld
blank zijn alleen de weke punten in mijn verse puisten
het zwellende spek onder mijn huid
de buitenste randen van mijn maandverband
Je vraagt je soms af
hoe een machine werkt
als je door Teylers Museum loopt
of als de wasmachine plotseling stopt
en achter de versopte ruit
de natte was je uitlacht
je vraagt je soms af
hoe een gedicht ontstaat
een herinnering wegwaait
hoe gras groeit
bloed stroomt
een kind huilt
een vogel fluit
en hoe je het water uit
de wasmachine krijgt.
Kamperfoelie
Uit de kamperfoelie komt
de geur van kamperfoelie,
de ribes bloeit zich radeloos en
mijn ekster broedt op eierstruif
Gisteren kwam langs:
een meneer met een geweer
en een hoedje met een veer
(;als het rijmt: waar je!);
Hij kwam van de vereniging tot behoud van de natuur
zei hij
en schoot hagel door mijn eksternest, ach
het is voor iedereen het beste, waarna
Anna een bloeiende Christusroos op de tuintafel zette en
langskwam met koffie van de Lidl en met
een fijne plak ontbijtkoek
belieft u melk en suiker vroeg ze.
In de eikenboom
wiegt de wind mijn ekster
in een doodskist heeft zich daar
Nieuwe Natuuur genesteld
Later vertelde hij nog dat het een fazantenveer was
Kerstgedicht
Laat ons woordloos
weer opnieuw beginnen
de kamer zuigen
en de keuken dweilen
de stad ingaan
op koopjesjacht
laat ons een nieuw
matras uitzoeken
met pocketveren
en wel zeven
comfortzones, o kom
laat ons aanbidden
geen koning
geen boodschap
maar jij en ik en wij en laat
ons weer een kindje krijgen
en foto’s nemen
van de zon
Vroeger waren de jaren langer. Ik weet
dat ik de juiste kant op ga met dank aan
de blikken stem. De smaak van een peer
heeft iets weg van je arm uit het raam steken
en een vogel die in je open hand gaat liggen.
De lamp brandt omdat de zon schijnt.
Mijn overgrootvader zou er ook niets
van snappen. Omdat de wind
uit alle richtingen waait
is het stil. Op het station zingen drie meisjes
in rokken over een man die ik niet ken.
Er staat een bank
waarop een man slaapt. Hij ademt
op het ritme van mijn hart.
Ik kan mijn hart stoppen. Als je wil
kun je me op andere gedachten brengen.
’s morgens zat hij
ineens in m’n flat
wilde ontbijt
ik rende
koffie, harde broodjes
indringende blik, zwarte ogen
pijnlijke stilte
ik kon er niet uit
hij zat voor de deur
buiten vroor het
ik zweette
voorzichtig proberen:
bent u geen trekvogel?
nee dank u, dit is genoeg
ook dat nog
een misverstand
hij bleef zitten
ik bewoog,
wat wilt u? zei hij
m’n rolschaatsen!
ik nam de balkonroute
diepblauwe lucht
ik schaatste steil omhoog
in v-vorm
ik weet nog dat ik dacht
als dit de werkelijkheid is
dan kan ik ‘m wel aan
dat vernuftig kruispunt
de auto's en fietsers
krachtig stopgezet
met de rode lichten
luid getik
de oliegrijze afvalzak
op het fietspad open-
gebarsten: twee koffiefilters
een plat karton van 'Brinta'
en een witte bestelbus
draait het punt op
schuifdeur open
en parkeert
en een jonge man
sluit de deur van de bus
bekijkt zijn gulp
KWATRIJN
Was ik Rimbaud, ik zag kalessen, draken
tamboers, een mijnstreek, galerijen, staken.
Maar nu zie ik wat weiland met een koe,
meer kan ik er waarachtig niet van maken.
Na vijfentwintig jaar vannacht
voor het eerst tegen klasgenoot gezegd
dat ik dat stekelige onderhuidse
echt niet leuk vind
ze keek me aan en zei vinnig:
had je dat niet wat eerder kunnen zeggen
beledigd dat ik haar zo lang voor niks
in mijn dromen had meegezeuld.
de bomen staan weer eens te bloeien
en tillen hun witrozige rokjes op
in de haven komt een boot met negers aan
de kerk staat hoog in de glans
in het hofje kwinkeleren spelende kinderen
de pastoor maakt zich op
de zon sluipt ziedend achter een gevel
op het plaveisel valt een twijgje
als de mollige buurvrouw de gordijnen sluit
de lente rammelt aan alle kanten
Hij kijkt nadenkend naar de knop die de bus
kan laten stoppen, de eindbestemming is nog ver
tijdgenoten roepen namen en een gore grap
besmuikt werpt hij een blik naar achteren
maar zit helaas niet achterin de klas
zijn hoofd woont bij het tankstation en z’n handen
lijken misselijk, geen stoplicht staat op groen
maar godzijdank druppelt telkens iemand weg
wordt de bus steeds nuttelozer, brult de motor
al meer alleen en zonder tegenspraak
zwijgen de enkelingen
en bij de flats in Zuilen-Noord zet hij de bus
met een machtig handgebaar op STOP
springt op de stoep en recht zijn rug
Linthorst Homankanaal
Op deze vroege najaarsochtend
drijf je in het Linthorst Homankanaal
tussen dode bladeren
je vermoedt dat ze van een boom zijn gevallen
misschien wel de boom die boven je over het water hangt en
je geniet na van je keuze
dat deze ochtend
hoe fris ook
het Linthorst Homankanaal
inderdaad een goed kanaal is
om je in te verdrinken
Hoe spijtig dan het besef
dat het je aan tijd ontbreekt
Dus je zwemt naar de kant
klimt op de wal, kijkt achter je
en je ziet het gladde water van het Linthorst Homankanaal.
je lacht, bent uitgelaten
geen rimpeling liet je na
met je technisch volmaakte schoolslag
Lyuba, vondst
babymammoet uit het ijs gehakt
melk nog in de maag, poten behaard
sledehonden aten de staart
honden kan men niet verwijten
gevonden vlees op te schrokken
een hond is trouw, ook aan zijn honger
hij volgt blind
is een dooie lul
een dooie lul uit Dwangsterloo
een dooie saaie lul
ik weet niet hoe het komt
iedereen in Dwangsterloo
is zoo
dus ben je necrofiel
(of iets dat er op lijkt)
en op zoek naar een
écht dood lijk?
zoek dan niet verder weg!
kom direct naar Dwangsterloo!
(dat ligt bij Haulerwijk)
m'n zwager woont op no.10
van 't Hazepad-Jan Lazer heet-ie
rare naam-onthoudt je wel
succes!.
hij zakte zomaar in elkaar
liet al zijn wegwerptassen los
een restje wijn en blikjes bier
rollen rinkelend over straat
geschrokken deinzen mensen terug
geen mond-op-mondbeademing
een enkeling pakt zijn mobiel
iemand zet een blikje recht
de tram waarin ik zit trekt op
zolang ik hem kan zien
kijk ik nog even om
met zijn volle ruige baard
in winterjas van mottig bont
liggend voor een bloemenstal
met al die blikjes om hem heen
is het vanuit de verte net
een gigantisch knuffelbeest
alvast door iemand neergelegd
Doe mij maar na
op hetzelfde tempo,
door dezelfde gang.
Zeg mij na dan. Ik zeg:
als er stenen zijn, gladde
stenen, als benen onder
zomerjurkjes in de lente –
niet out of character – geen
september, herfst nog niet
inzicht –. Heb je dat? Zeg,
zeg mij eens na.
Je bent godverdomme mooi
zeg dat is na, mooi –
Heb je dat, zeg eens.
Tussen het erfgoed van zijn dialect
leidt de boer
het varken rond,
in cirkels,
het allerlaatste dier zit
binnen
en
streept
op ribfluweel
een dagdeel door.
In de schemering aan tafel
boven zaterdagse soep,
slingeren soortgelijke snorren
halverwege het gezicht,
er klinkt een godverdomme.
Als het oude loof is weggeknipt
en de rui is gestagneerd,
zal de nazaat in beweging komen.
Het is april en ik drink thee.
De duiven zijn gekomen
met hun vogelbuikgeluiden.
Ik heb de muren van mijn kamer
verruild voor de muren van de stad.
Ik lach om het wiebelig lopen van mensen,
een boom geeft bloesem aan de gracht.
De nachten zijn stil en zonder oorlog.
Ik denk aan jou als een gegeven.
Ik denk aan gegevens.
en dus zou het kunnen dat iemand
in Oude Pekela een molendag organiseert
terwijl een vrouw in Calcutta een kleed strikt van schoenveters
en de dop niet terughoeft op de fles wodka
want het is te koud om iets anders te doen
hier waar het bos pas op de plaats maakt
voor een onduidelijk maar agressief veld
dat zijn hek draagt als een sieraad
tussen de aardappelschillen
en de haastig aangeklede bruid
zit de huiskat die berekent
welk voordeel hij uit deze situatie kan halen
het is een kwestie van huid
dik genoeg om de keukendeur
's nachts open te laten
rimpels waar voorraad inpast
voor magere jaren
je hebt de herfst nodig
om de winter door te komen
waar messen geslepen worden,
aambeelden de voorhamers testen,
slagpennen klaar liggen, nietjes een weldaad zijn,
morfine zusters laat dansen als masaïkrijgers,
krukken veranderen in khalasnikows,
condooms leeglopen in geleedpotige bedden
met bloeddoorlopen zijspannen,
daar zou je toch bijna zeggen
in een hinderlaag gelopen te zijn of
geparkeerd te hebben op een lijmstok
ONTMOETING
Daar was je dan weer
Een ouwe boerse kop
Niet persé lelijk
Je gaat steeds meer
Op je moeder lijken
Wist je dat
Je mist twee kiezen
Verder voor jouw leeftijd
Nog strak in het pak
Ik heb je goed bekeken
Toen onze zoon
Receptie gaf
Ontologische vos
Ik zag een vos vannacht
bij ons in de straat
hij bleef merkwaardig lang staan
midden op de weg
ik was verbaasd
dat het na een late zomer
al weer zo snel winter is geworden
en ik vroeg de vos
om een haar uit zijn staart
voor in een omslag,
dan kunnen we elkaar
schrijven
zeven dagen op zeven
en weten we
wanneer er iemand
onder ons
een afspraak heeft geschonden
ook mijn zuster,
zag een vos
des anderdaags
zonder haar,
viel hij op in de sneeuw
(;overal loert redding);
God kwam huilend overeind toen ik de deur instapte
je gaat gedome mijn leven niet verprutsen, riep Hij
schraap die tranen van je kop en leef!
neem koffie, couscous, koude pruimen, maakt niet uit, maar leef!
hebt u misschien, jankte ik terug, mijn buurvrouw net gezien
ze liep met zó’n zonnebril op haar neus, al voor de tweede keer dit jaar
en het is april nog maar, en ze hield haar kindje stevig vast
en het waaide, het was stervenskoud
en de zon, die scheen niet, nergens, en het is al bijna mei
God kwam huilend overeind toen mijn buurvrouw met haar kindje de deur instapte
je gaat gedome mijn leven niet verprutsen, riep Hij
ik hoorde het Hem roepen
ik schraap die tranen van je wangen, ik neem je kindje mee naar buiten
ik geef haar bloemenstelen om te spelen
bloemenkopjes, schouderklopjes
ik geef je kindje zegen mee
toen kwam God bij mij terug
kijk, zei Hij, kijk eens door de ruiten
je hebt ze gister nog gepoetst, dus je ziet het goed
kijk naar buiten wat het meisje doet
ik zag haar zitten in het veld tussen de madeliefjeskransen
tussen paardenbloemen, fluitenkruid, en bloesems van magnolia
op het gras, gewoon op gras, niets bijzonders, groen
rode torretjes met zwarte stippen zag ik door haar handjes glippen
en alles zong, ook zij,
en niemand kon er iets aan doen
vogels, beestjes, bloempjes, boompjes, gras, en kindje
zongen op het groen
en de moeders schraapten zich de tranen van hun kop
en de vaders schaamden zich de ogen uit hun God
Jouw favoriete smaak was donkerblauw.
Als ik de kauwgum in mijn mond laat kraken
proef ik opnieuw die potpourri van smaken,
van zoet tot fris; precies waar ik van hou.
Maar als ik automatisch verder kauw
begint het langzaamaan weer op te raken.
Terwijl ik maar blijf malen met mijn kaken
op wat er was, kijk ik opnieuw naar jou.
Het was in mei, als ik me niet vergis.
De foto is aan één kant ingescheurd,
je linkerwang is helemaal verkleurd.
Zo dikwijls keek ik naar je beeltenis
dat langzaamaan uit beeld verdwenen is
wat rondom deze foto is gebeurd.
Ik vraag je: stel mij gerust.
Jij vindt dat ik mezelf maar
gerust moet stellen.
Jij hebt dat geleerd van het leven.
De avond valt als
een patient onder narcose op de operatietafel
etc
en vanaf het terras voor De Kroeg
zien we heel onRembrandts
de rozevingerige flarden van zonsondergang
weerspiegeld in het Galgewater
Nog een rondje want
morgen is een werkdag maar
vanavond zijn we vrij
en de tijd valt nog wel stil
tussen twaalf uur en vannacht
Ik zag de man die de steiger op klom hij klom steeds hoger
zwaaide met een vlag vanuit de hoogte, er was een bal
die jolig door iedereen de lucht in getrapt werd, te licht
om een ruit te doen breken en mensen die vanaf balkons
elkaar toeschreeuwden, auto’s die in polonaise over het plein gingen
er hingen groene linten in de bomen, een fanfare die elke keer
een liever liedje inzette als het uit de hand liep, een man
die vijf vrouwen tegelijk probeerde te versieren
en ze tenslotte allemaal kwijtraakte, de politie die dwars
door de menigte heenreed, mannen klommen over de auto
de bal stuiterde nog steeds onschuldig op de hoofden
ook op die van hen die niet konden koppen
en alle rassen verenigden zich onder vlaggen onder één kleur
onder één gezindte het zou niet lang duren of zij zouden
zich allen vermengen tot een vormeloze meute
en de vrouw met het spraakgebrek was zeer knap
al was ik te moe om haar te volgen, haar slingers
bleven overal haken en mannen trachten die te grijpen
ik wist niet precies wat ik daar deed maar wilde er bij zijn
was er gevaar, ik wilde niet weg, de helikopter cirkelde
niet voor niets boven onze hoofden, de busjes wachtten
niet voor niets aan de rand van het plein.
Ik heb een herseningreep ondergaan
een demasqué van mijn tumoren
het skalpel moest er diep voor gaan
dat zit nog steeds tussen mijn oren.
De afvalbak toont resultaten:
wat hart, wat ziel, wat tederheid
genezen ben ik nu, met gaten
want wat ik haatte ben ik kwijt.
Een kerngezonde stapel cellen
met toegevoegde eeuwigheid
rijgt immortel aan immortellen
dat wat ik liefhad ben ik kwijt.
Stel dat God als een heuse Dries Roelvink
voor de spiegel met een borstel
in de hand als een ouderwetse
doucheknop microfoon
zijn eigen lied playbackt
over Heel zijn en Een-zijn
Liefde en Eeuwig leven
terwijl Hij net als Dries
droomt over volle zalen
en een weergaloze zomerhit
niets vermoedend van het
Magistrale Licht en de Oneindige Liefde
die in zijn broekzak zitten gepropt
zoals kleine jongetjes ook altijd ballen van zand,
drop, een kapotte pen- en waar komt
dat toch vandaan?- nat papier bij zich hebben
ballen die vergeten worden als de broekzak
met de broek mee
de wasmachine in gaat
daar gaat het Magistrale Licht
gemengd met waspoeder uit de aanbieding
en met behulp van groen stroom
en de Oneindige Liefde
linea recta de wijde wereld
terwijl Hij
heupwiegend als de nog jonge Elvis
nog voor de spiegel staat.
Straatbeeld
Een kat kromt zijn lichaam, kokhalst
golfsgewijs. Een man kijkt verstoord op
van zijn werk. Het is moeilijk je te concentreren
als er iemand op sterven ligt.
Een rolgordijn wikkelt zich op, een huizenrij aan de overkant
schuift vanaf de vensterbank het blikveld in.
Een vrouw zit achter een raam als achter een scherm.
Een troep ganzen, gehavende vleugels, wroet
in een paar vuilniszakken.
Een bootje ligt half verzonken in de gracht,
twee emmers zweven omgekeerd boven de bodem.
Iemand laat zijn hond uit. De lijn spant
strak in zijn hand. Verwoed geblaf.
Sissen, blazen. Een ruk aan de riem. Rust.
Diep in hun kraag gedoken mensen lopen voorbij,
hoed ver over hun ogen getrokken, op weg
naar hun versteende nesten, naar een plek
aan de eettafel, waar zij mededelingen zullen doen
over de dag, het recente verleden, de nabije toekomst.
Papier en plastic kolken over de randen van het stationsplein.
Een krantenpagina kruipt tegen de glasplaat van een abri
iemand schuilt afgeschermd van blikken in de rug.
Het is voorjaar en de zwervers jutten, het vuilnis hoopt zich op
rond de prullenbakken alsof het zich voortplant, om zich heen grijpt,
het plein en de stationshal overwoekert. Uitlopers tasten al naar
het begin van een bewegend pad, dat als een harmonica
wordt uiteengetrokken tot treden en weer gladgestreken.
Het pad schuift en hoest bovenaan groepsgewijs reizigers op.
vader was een harde man
zijn traanbuizen geasfalteerd
in het weekend kon je
bij hem op schoot zitten
een marmerbankje bij een oorlogsmonument
buiten was een groot meer
en papa's regels
de betonnen balk
waarop wij als kinderen van lood
moesten balanceren
voor het slapengaan vertelde hij
dat de sterren
touwtjes uit de hemel waren
waaraan domme mensen hangen
zoals mama
Stel dat sperma transparant was
dan zou je het zo tussen je dubbelglas kunnen spuiten
en dan zou je nog gewoon bij de buren
naar binnen kunnen kijken
Maar stel dat je zak transparant was en stel
je leuter ook
Stel dat je helemaal transparant was
dat je niet werd gezien
en ook niet werd gehoord
Dat je probeerde te luisteren maar niet verstond
en dat je zo graag iets zinnigs zou zeggen
maar niet zou weten wat
En dat dat dan normaal was
Dan was er niets aan de hand
Dag pap,
ik hoop
dat je trots bent
ik loop
de trap op
van een echt bedrijf
met koffie
en collega’s
we grappen en grollen
en iedereen
is ontevreden
De dode koe ligt
gestrekt als een eiland
in de inham van gras
langs de doorgaande weg,
afgebonden plastic zakken
stro op een hoop.
De zwarte grijper hangt
de chauffeur boven het hoofd,
die om het portier van de truck
een sigaret rolt en aansteekt,
een dun wolkje drijft
in de verregende dag.
Achter de boerderij
staan de staanders
met liggers en spanten
van een nog grotere stal
in aanbouw, een pand
van een oranje zeil zwaait.
De zee kan zo genieten
van de zomer, ze komt
voorzichtig aan, ze strekt
een teen, ze proeft
de warmte van het land
en trekt weer terug
eenmaal gewend babbelt
ze met Duitse badgastbenen
klotst zachtjes tegen
hurkende kleuters, likt
de zoute rug van een verliefd
stel dat elkaar in haar
tracht warm te houden.
Lichtbron lincks boven in ‘t raem aangebracht.
In ‘t brantpunt myn Heilandt aan taeffel gezeten;
In Zyn handen ‘t broot twelck dra wort gegeten,
Gebroken ghelyck Hy, oock al is Hy self de cracht.
In Zyn gezigt nogh immer de pynen der nacht
Die Hem te naeuw voor Zyn taeck was bemeten,
Toen Hy nae verraedt in ‘t gevangh wiert gesmeten
En gegeesselt, met hout op Zyn lyf opgebracht…
– Aan wie zal ik deze Emmausgangers slijten?
Aan een stomkop van een museum of archief?
Of laat ik er een nouveau riche in bijten?
In de P.C. Hooft neemt men dit zeker voor lief:
Of het nu komt van een flessentrekker of een dief,
Men zal de echtheid van dit handschrift bepleiten.
het gedicht werd binnengeleid
de jury begon met het verhoor
urenlang, dagenlang werden
dezelfde martelende vragen gesteld
wie heeft jou geschreven?
wat is jouw betekenis?
wat moeten we met je?
wie denk je wel dat je bent?
je bent niet welkom
je bent een drol
je bent overbodig
je bent een nul
het gedicht brak niet
het gedicht was slim
het gedicht was voorbereid
het gedicht hield vol
het gedicht brak niet
uiteindelijk na urenlang beraad
na een doorwaakte nacht
mocht het gedicht door naar
de volgende ronde waar
de ultieme test plaatsvond
een norse lezer bracht
het gedicht naar zijn
vermoeide ogen en las
en herlas dit gedicht
een glimlach tekende zich af
op het gelaat van de norse lezer
dit was het moment van de waarheid
het gedicht had overwonnen
een heelal overwonnen
Het is zo’n dag waarop alleen verkeerde woorden
samen met hem opstaan, zich uitrekken, pontificaal
voor hem gaan staan. “Weet je nog wat er gebeurde
toen je ons gebruikte?” Hij weet het weer.
Het eerste uur vraagt nog niet veel, misschien kan hij het
in de waan laten dat alles bij het oude is. Hij acht de kans
niet groot, heeft het te vaak gedaan, zo’n uur is ook niet gek.
Voordat het om is heeft het hem al drie keer uitgelachen.
Oké, nu geen paniek. Er is niets aan de hand wat je niet kent.
Check je agenda, zet overal een streep door. Trek de telefoon eruit
en zet de bel af. Kruip weer in bed, dekens over je hoofd.
Hij hoort het bloed dat in zijn oren gonst. Het vloekt, het scheldt.
Hij is hier niet, ligt in de zon, neuriet een wijsje dat nog niet bestaat.
Het helpt, verdomd, het helpt. Kan het zo simpel zijn?
Bedenk een lettergreep en nog een. Proef ze. Pas ze aan elkaar.
Zeg a – e – i – o – u en steek je tong uit. Grijns.
'Dit zijn mijn wettige vogels', zegt de vrouw op de berg gehuld in een jurk. Ze wijst naar boven.
'Dit is mijn wettige wereld', denkt de man in het dal.
'Dit zijn mijn wettige vogels, maar de lucht is niet van mij. Mijn vogels stropen voor mij de wereld af. Zij zoeken dingen van algemene aard. En als iets geen naam heeft, behoort het mij toe.’
‘Mijn vogels keren altijd terug. Ze zwijgen of koeren. Het zijn tamme dieren, ze eten uit mijn hand.’
‘De vrouw denkt dat die hand aan niemand behoort. Dat bestaat niet, haar hand is van de wereld’, vindt de man.
'Maar ik ben niet van de wereld.’ Zij fluistert het zacht tegen de zon die opkomt. De zon trekt de dag achter zich aan. Dan roept ze luid in het licht: 'Hier is niemand!’
Ze controleert de berg op vreemdelingen, want haar roep lokt de mensen uit het dal.
En dan
’s nachts
ben ik in de volle overtuiging
dat
‘banaan’
en
‘komkommer’
op elkaar rijmen.
En eigenlijk
natuurlijk
is dat ook zo.
Onze voordeur is
dichtgetimmerd
vanochtend, we
werden wakker
van de hamer
en de spijkers
we vonden het
nogal vroeg voor
dit soort dingen,
maar de dag
duurde wel
lekker lang zo,
voor ons gevoel dan
Ik help mama met de was
Dat kan ik al erg goed
Ik help als zij
de was erin doet
mijn kleren gaan erin
een sok, een broek
en mijn knuffelspin
zo, 30 graden, mompelt mama
hee, dat is mijn lievelingsprogramma!
draaien, draaien, draaien
zie ik mijn knuffelspin naar me zwaaien?
Zij legt haar bril op de bananen
in de albasten schaal, hangt haar oor-
bellen aan de lamp en ziet haar groene
kralen door de wasbak rollen.
Buiten wordt het tuinbeeld uit-
gelicht in de namiddagzon terwijl
de magnoliaboom langzaam,
langzaam haar bloesem laat vallen.
Misschien wilden de oorbellen liever
bij de bananen liggen, verlangden de
kralen naar het gras en keek de bril
uit naar het water van de kraan.
Men kan dat niet allemaal weten;
buiten kakelt een kip over een ei.
Madame doet haar dansschoenen
aan en zet een hoed op haar hoofd.
Ik trek bouillon van een schenkel
sla de stofdoek uit op het balkon
kijk!
de bakker van het gebakken brood
de krantenman van de kranten
de marktvrouw van de markt
de kinderen van school
de meisjes van het gekwetter op de kade
(;schepen varen in hun gezichten);
ik draai mij om
de kamer schudt mijn hand
de tafel staat op
de radio holt naar de overkant
aux armes! etc.
de dichters van het land knopen hun tongen
de schilders van Holland binden het licht
op de sjaals van oudgedienden
een peuk brandt op een vensterbank
kijk!
poëzie zit
op een stoel aan een tafel onder een lamp
poëzie is een kruisverhoor
mijn oldtimer koester ik lieflijk
lekker samen op reisavontuur
maar we komen niet verder dan Hapert
jij duwt hem terug en ik stuur
wie wil er met mij trouwen
ik verzamel vuilnisvaten
haarstukjes met echt roos
en volgehuilde zakdoekjes
stop ik weer in de doos
wie wil er met mij trouwen
de dag breekt en ik neem het ervan
om dan even later voor het eerst in mijn leven
een witte eend - nee twee zelfs - waar te nemen
weg die croissant
kijken
nog eens kijken
's avonds telefonisch consult in kleine kring
witte eenden, bestaan die al lang?
na rijp beraad ben ik eruit:
deze atomaire schikking van massa
moet mij in eerste instantie zijn ontgaan
geinig zeg
zo'n ontdekking in het al
Je geeft haar geld en ze kijkt
in een glazen kop vol
met theeblaadjes en zegt
dat je een vrouw zal zien.
Je geeft haar geld en ze kijkt
in een glazen mok vol
met koffiedrab en zegt
dat je vader zal zijn.
Je geeft haar geld en ze kijkt
in een glazen buis vol
met jouw bloed en zegt niet
dat je leukemie hebt,
te hoog cholesterol,
wanneer je dood zal gaan.
Niemand weet van jou dit kleine,
intiem kleine geheim, niet eens
je moeder, het is zo verwaarloosbaar.
Een kleinigheid zonder prijs hoe jij
in de minieme holte van je navel
daags een pluisje verzamelt, dons,
het stof van het bestaan. Met mijn
hoofd op je borst hoor ik hoe je lijf
zich voortzet in de tijd en op de tast
vind ik het restant van deze dag,
de droogrest, gestold voorbijgaan.
vandaag hoorde ik voor het eerst in mijn leven
een zwarte zwaan geluid maken
het kwam er een beetje lullig uit, als een boertje haast
niet passend bij zijn lange nek
de zwaan leek het zelf ook door te hebben
dreef beschaamd een andere kant op
ze zeggen wel eens dat ik veel praat
maar als ik zo een dag in de natuur rondwandel
dan kunnen die beesten er ook wat van